De volgende ochtend, in
alle vroegte, bracht een groep Koorden Sahah naar de Dolers Zoom.
De gewonde vrouw was bleek en zwak, nauwelijks sterk genoeg om te
staan en kon alleen korte stukjes lopen. Haar metgezellen hadden
haar het grootste deel van de weg vervoerd op een geïmproviseerde
slee. Toch was meteen duidelijk dat de crisis van haar verwondingen
achter haar lag. Dat zij de zware tocht op een deken, die tussen
twee houten stokken was gespannen, had overleefd en bij haar
aankomst in staat was zwakjes te glimlachen naar haar vrienden en
familie, haar mensen, getuigde van de kracht van wondleem. Haar
opengescheurde darmen en organen genazen goed, er was
nauwelijks infectie en hooguit wat lichte koorts, terwijl haar
andere verwondingen op bijna magische wijze herstelden.
De gewonde Koord en haar metgezellen kwamen het kampement binnen
met de Ramen, die erop uit waren gestuurd om wondleem te gaan
zoeken voor Staf. De twee groepen waren elkaar tegengekomen, toen
zij terugkeerden naar de Dolers Zoom. Samen brachten zij meer dan
voldoende van het slijk mee, dat zo noodzakelijk was om Staf te
helpen. Linden was verteld dat wondleem aan kracht verloor, wanneer
het uit de aarde werd verwijderd, uit de specifieke natte aarde,
waarin het was ontstaan. Maar toen zij in de stenen pot keek, die
de Koorden haar aanboden, zag zij gouden spikkeltjes schitteren in
de vochtige, zanderige grond, de Aardkracht riep haar toe als
hoorngeschal. Dankbaar droeg ze de pot naar Stafs' bed en smeerde
zijn gezwollen wonden ermee in. Het griezelig snelle effect van
wondleem vervulde haar nog steeds met stomme verbazing en zij keek
verwonderd toe, hoe Stafs' verwondingen veranderden van een
gruwelijke kwelling tot draaglijke pijn en vervolgens tot een dof
pijnlijk kloppen. Het feit dat hij Haruchai was, droeg ongetwijfeld
bij aan zijn snelle herstel. Niettemin vond zij wondleem een groot
wonder - een onbeschrijflijk kostbaar geschenk. Een wereld waar
deze vorm van genezing mogelijk was, verdiende de kwaadaardigheid
van de Versmader niet.
Terwijl Staf rustte, smeerde zij een beetje wondleem op haar
wangen, om de pijn van haar brandwonden te verlichten. Het effect
ging echter veel dieper, schonk verlichting aan haar pijnlijke
spieren en veranderde haar zonverbrande huid in een beschermende
bronzen tint. Zij ontving het geschenk van de levenskracht van het
Land. Daarna had ze, opgelucht dat haar grootste zorgen voorbij
waren, wel even een dutje kunnen doen. Ze had die nacht slecht
geslapen en was telkens even wakker geworden, om te kijken hoe het
met Staf ging. Het resultaat was dat ze nog steeds doodmoe was.
Maar nu was hij bij bewustzijn, alert en vastberaden. En het helen
van zijn gevaarlijkste verwondingen, bracht de pijn naar voren van
een kwetsuur, die ook wondleem niet kon genezen: zijn ontwrichte
heup. Zij had nog niet geprobeerd de heup te zetten. Daartoe
ontbrak haar de fysieke kracht. Bovendien had het eerder niet zo
belangrijk geleken. Toen hij haar naam zei, zuchtte ze
zachtjes, maar antwoordde hardop: 'Ja?' Ze weigerde af te
wijken van de koers, die zij had gekozen. 'Linden Avery,' herhaalde
hij, 'je hebt mij overtroffen.' Er klonk nog steeds spanning in
zijn stem, hoewel hij al beduidend sterker was geworden. 'De
kwestie rust nu niet meer in mijn handen. Wij moeten ons neerleggen
bij de afloop.' Ze wilde dat zij niet had geweten waarover hij het
had. Ze had zijn dood naast zich neergelegd, had hem de
natuurlijke consequenties van zijn nederlaag in het gevecht met
Esmer bespaard. Volgens de extreme logica van de Haruchai, had zij
zijn persoonlijke rechtschapenheid geweld aangedaan. Welke
specifieke vorm 'de afloop' zou hebben, daarnaar kon zij slechts
gissen. Maar ze wist dat er een hard oordeel en verstoting aan te
pas zouden komen.
Toen Brinn en Cail waren gered van de Danseressen van de Zee,
hadden zij zich teruggetrokken uit Covenants' dienst, op dezelfde
manier, waarop de Bloedwacht zich van de Heren had afgekeerd en om
dezelfde reden: zij hadden zichzelf onwaardig bevonden. Hun
nakomelingen zouden Staf niet minder streng beoordelen. En het feit
dat hij Lindens' interventie niet had kunnen voorkomen, zou hem
niet sparen. Zij reageerde met een licht schouderophalen. 'Moeten
we dat niet altijd?' Zelf was zij ook nooit vrijgesteld van het
resultaat van haar daden. 'Misschien dat het deze keer...' Deze
keer was ze van plan de afloop zelf te bepalen. 'Intussen,' voegde
ze er even later aan toe, 'moest ik je heup maar eens gaan zetten.
Hoe langer hij uit de kom blijft, des te meer last je er later van
zal hebben.' Staf schudde zijn hoofd. 'Laat maar.' Hij klonk heel
zeker van zichzelf, net zo onverzettelijk als altijd. 'Wanneer ik
weer wat op krachten ben gekomen, krijg ik dat zelf wel voor
elkaar.' Wat hij eigenlijk zei was: Maak mijn schande niet groter
dan hij al is. Linden vloekte binnensmonds. 'Goed.' Ze twijfelde er
niet aan dat hij het zelf voor elkaar zou krijgen, hoeveel pijn het
ook zou doen. 'Orthopedie is ook niet bepaald mijn specialiteit.
Verwacht alleen niet van me dat ik blijf toekijken. Ik moet Tres
Hami spreken.' En Liand en Anele. Om nog maar niet te spreken van
Esmer. 'Ik kom straks nog wel even kijken, hoe het met je gaat.' Er
wachtten haar nog andere problemen, die ze voor zich uit had
geschoven, omdat ze voor hem moest zorgen. Nu was de tijd gekomen
om ze onder ogen te zien. Zonder een antwoord af te wachten,
verliet ze de schuilhut en liep de steeds warmer wordende ochtend
in. Overal om haar heen gonsde het kamp van de activiteit. Ze rook
niet alleen kookvuren en varens, maar ook voedsel. Ze zag Koorden
spullen inpakken, hun huizen schoonmaken en hun kleding wassen of
verstellen. De Dolers Zoom lag nu nog in de schaduw, maar het
daglicht gloeide tegen de donkere omtrekken van de bergen in het
oosten en glinsterde op de besneeuwde toppen in het westen. Onder
de doordringende rookgeur ging een frisse zoetheid schuil, als de
smaak van aliantha. Steeds opnieuw werd Linden eraan herinnerd,
hoeveel zij van het Land hield. Ze hoorde hier niet thuis: ze was
veel te vies. Na de crises en noodsituaties van de afgelopen drie
dagen, had ze een bad nodig. Haar haar voelde als modder op haar
hoofd. En haar kleren stonden stijf van het zweet en het vuil.
Bovendien had de tocht door de vallei een raamwerk van grasvlekken
op haar broekspijpen achtergelaten. De Ramen konden zich
voortbewegen zonder het dichte, hoge gras te verstoren. De vlekken
die zij in hun gezelschap had opgelopen, hadden een plattegrond
kunnen zijn van haar beperkingen, of een voorteken van haar lot.
Maar ze had helemaal geen tijd voor een bad of andere
geriefelijkheden. En ze kon zeker geen uur besteden aan het wassen
van haar kleren. Esmer had een paar van haar vragen beantwoord en
ze wist nu wat ze wilde. Toen ze om zich heen keek in de
prikkelende ochtend, zag ze een eindje verderop Koord Char ernstig
naar haar staan kijken. Kennelijk had Sahahs' terugkeer het
voornemen van haar jongere broer, om Linden te dienen, alleen maar
versterkt. Hij keek haar rustig aan. 'Heb je honger, Ringheer?'
vroeg hij eerbiedig. 'Wil je misschien ontbijten?' Nou en of ze
honger had. Maar ze had andere dingen aan haar hoofd. 'Straks
misschien, dank je,' antwoordde ze vermoeid. 'Eerst moet ik Tres
Hami spreken.' Char draaide zich onmiddellijk om, alsof ze hem een
opdracht had gegeven. Snel voegde zij eraan toe. 'Maar vertel me
eerst nog even hoe het met Anele is.' De oude man was aangevallen
door een gruwelijk wezen van vuur. Staf had hem zo hard aangepakt,
dat hij misschien wel een hersenbeschadiging had opgelopen. Nu was
ze bang, dat hij te lijden had onder de nasleep van deze
ingrijpende gebeurtenissen. Vanwege de vorm die zijn bezetenheid
had aangenomen, beschouwden de Ramen zich misschien niet meer als
zijn vrienden. Toch had ze hem heel hard nodig, meer dan ooit
zelfs. Hij was de zoon van Sunder en Hollian. En Esmer had
toegegeven dat er misschien een mogelijkheid was, om de Staf van
Gerechtigheid te vinden...
Char antwoordde echter zonder enige aarzeling: 'Het schijnt heel
goed met hem te gaan. Hij is taai en kan veel hebben. Hij heeft
lang geslapen. Toen hij wakker werd, heeft hij wat gegeten. Daarna
is hij weg gewandeld, schijnbaar zonder doel of bestemming. Wij
houden hem in de gaten, maar hij' - de jonge Koord haalde zijn
schouders op - loopt alleen maar wat rond. Als je wilt, kunnen wij
hem gaan halen.' Een beetje ongemakkelijk bij zoveel
bereidwilligheid, schudde Linden haar hoofd. 'Nog niet, dank je. De
arme man heeft amper rust, wanneer ik in de buurt ben.' Toen zei ze
nogmaals: 'Maar Tres Hami wil ik wel graag spreken. Zou jij haar
dat willen laten weten?' Ze was van plan actie te ondernemen,
voordat de moed haar in de schoenen zonk. Char maakte een kleine
buiging. Hij leek zich niet te haasten, maar verdween snel tussen
de huizen, haar achterlatend, om na te denken over haar eigen vorm
van waanzin. Esmer had gezegd: Vertrouw op de Ranyhyn. Dat kon best
een goede raad zijn, maar ze wist niet hoe ze er anders gehoor aan
moest geven, dan door Hami om hulp te vragen. Onrustig en gespannen
als ze was, vond ze het moeilijk om te wachten. Gelukkig kwam Hami
al snel opdagen, met een klein gevolg in haar kielzog, onder wie
twee andere Tressen en Koord Bhapa.
Zij maakten allemaal een formele buiging voor Linden, alsof zij
gedurende de nacht op de een of andere manier haar status als
bezoekende potentaat had bevestigd. Ze reageerde zo goed als ze
kon. Het ontbrak haar echter aan hun vloeiende gratie en haar
lompheid maakte, dat ze zich onzeker voelde. Ze had veel gedaan in
haar leven - veel geleden en veel bereikt - maar ze dacht niet, dat
ze het ooit gracieus had gedaan. Al haar handelingen leken stijf en
gekunsteld, net als die van Covenant.
'Bedankt voor je komst,' beantwoordde zij de vraag in Hami's ogen.
'Je zult het wel druk hebben. Maar er zijn een paar dingen, waarmee
je me wellicht kunt helpen.' Ze moest haar beslissingen ten uitvoer
brengen. 'Mag ik je een paar vragen stellen?' De Tres boog opnieuw,
maar nu minder vormelijk. 'Ringheer,' zei ze met een glimlach, 'je
vereert ons met je hoffelijkheid. Aarzel vooral niet om te spreken.
Je bent geaccepteerd door de Ranyhyn. Je bent welkom bij ons,
zonder restricties of beperkingen.'
Toen gebaarde zij naar het midden van het kamp. 'Kom. Laten wij
onder de open hemel gaan zitten, zodat deze bergen getuige mogen
zijn van onze vriendschap. Jij kunt ontbijten en wij zullen je
vragen zo goed mogelijk beantwoorden.' Linden knikte. Omdat de
Ramen haar gedachten niet konden lezen, gaf hun respect haar een
ongemakkelijk gevoel. Toch hoopte ze er gebruik van te kunnen
maken. Samen met Hami en de anderen, liep zij naar de cirkel van
aangestampte aarde, waar Anele haar had verbrand en Esmer Staf
bijna had vermoord. Waar de Ranyhyn haar hadden geaccepteerd. Ook
daarvan hoopte zij gebruik te kunnen maken. Toch zou zij er de
voorkeur aan hebben gegeven, om Hami onder vier ogen te kunnen
spreken, in een ommuurde ruimte. De open plek wemelde van de
herinneringen en implicaties. Hami had de bergtoppen als getuigen
aangeroepen, alsof zij verwachtte, dat de Aarde zelf alles wat hier
gebeurde, zou erkennen en bekrachtigen.
Met de onbevangenheid van lange, onbetwiste dienstbaarheid, leidde
de Tres Linden naar het midden van de open plek. Toen de Koorden
een paar van hun houten blokken in de kleine kring hadden gezet,
ging Hami zitten en gebaarde dat haar metgezellen hetzelfde konden
doen. De groep bestond uit vier Ramen en Linden, maar de
Koorden hadden zeven zetels neergezet. Terwijl zij haar vermoeide
lichaam op een van de blokken liet zakken, vroeg zij zich af, voor
wie de twee andere plaatsen bestemd waren. Esmer en...? Bhapa was
de enige Koord tussen de drie Tressen. Een van Hami's metgezellen
was de oudere man, die op het feest het openingsgebed had
uitgesproken. De grijze lokken in zijn haar leken op de littekens
op zijn armen: lichtere strepen als schaafwonden, of de groeven van
klauwen. De andere Tres was een man met een smal, vurig gezicht en
de ogen van een roofvogel. Zijn aura gaf Linden de indruk dat zijn
leven niet spannend genoeg was naar zijn zin, dat hij hunkerde
naar strijd en bloedvergieten en veel vaker wilde vechten, dan de
omstandigheden hem toestonden.
'Ringheer,' begon Hami, 'dit zijn Tres Dohn,' de oudere man, 'en
Tres Mahrtiir,' de gefrustreerde vechtersbaas. 'Koord Bhapa ken je
al. Hij heeft zich bij ons gevoegd vanwege zijn verwantschap met
Sahah, die door jou is teruggebracht uit de dood.' Met een scherpe
klank in haar stem voegde zij eraan toe: 'Hij heeft echter nog niet
het recht verworven zich Tres te mogen noemen en zal alleen spreken
indien jij dat wenst. Hij zal de Koorden namens jou toespreken,
zodra onze beraadslagingen zijn afgelopen.' Bhapa wierp Linden een
ernstige blik toe en boog zijn hoofd. Zij zag nu dat hij aan één
oog blind was: een detail dat haar de vorige avond vreemd genoeg
niet was opgevallen. Misschien verklaarde dat, waarom hij nog geen
Tres was. Eerst vermoedde zij een verwonding, maar toen zij
wat beter keek, realiseerde zij zich dat hij grauwe staar had. Een
simpele ingreep voor een oogarts. Ze had het zelf nog wel willen
proberen, als ze het juiste gereedschap had kunnen vinden, een
metaforische scalpel, preciezer dan wilde magie - en als ze er de
tijd voor had gehad. 'Deze stoelen,' zei Hami, met een knikje naar
de lege zetels, 'zijn voor je reisgenoten. Zodra zij zich bij ons
hebben gevoegd, kunnen we beginnen. Intussen willen wij je graag
iets te eten aanbieden.' Twee...? dacht Linden. Liand en...? De
Ramen wisten natuurlijk, dat Staf niet in staat was rechtop op een
houtblok te zitten. En Anele had het kampement verlaten.
Voorzichtig vroeg ze: 'En Esmer?' Tres Dohn wendde zijn gezicht af
en Mahrtiir ontblootte zijn tanden. Hami's blik verduisterde en zij
haalde haar schouders op. 'Nadat hij jou had gesproken is hij de
bergen ingegaan en hij is nog niet teruggekeerd. Misschien is dat
ook maar het beste. Zijn onwaardige aanval op de slapeloze
verontrust ons. Hij is te ver gegaan. Misschien kan hij beter niet
bij ons blijven.' Haar toon suggereerde, dat de Ramen Esmer allang
zouden hebben weggestuurd, als de zoon van de meervrouwen niet door
de Ranyhyn was geaccepteerd en bekrachtigd. Mahrtiir boog zich naar
voren. 'Hij is erg van streek.' De Tres had een stem als een
roestig scharnier. 'Hij ontketent een storm in de bergen, waarvan
de bliksem in de hele vallei zichtbaar is. Wij zijn getuige geweest
van zijn strijd, maar zoeken hem niet op.' Even leek Mahrtiirs''
blik te gloeien van weerspiegelde magie. 'Ik denk dat hij zijn
noodlot probeert te tarten.' Linden sloot haar ogen en boog haar
hoofd. Ze geloofde Mahrtiir instinctief. Door te vechten heb ik
mijn haat uitgeput... De innerlijke conflicten van Cails'' zoon
waren extreem genoeg voor stormen.
Zij had hem nodig. Ze had nog meer vragen voor hem. Hij begreep
Aneles' cryptische verwijzingen naar Kastenessen, naar skurj, naar
een verbroken Gevangenschap. Ze wist zeker dat hij de vurige geest
kon identificeren, die Anele had bezeten. En hij sprak de
onsmakelijke taal van de oer-gruwels...
Zijn afwezigheid was echter een probleem, dat zij nu niet kon
oplossen. Toen ze de beelden van zijn 'storm in de bergen' van zich
afhad gezet, hief zij haar hoofd op en opende haar ogen. Aan de
overkant van de open plek zag zij Liand aankomen, vergezeld door
Char en een andere Koord, Pahni. De jonge vrouw droeg een waterzak
aan haar middel en in haar handen hield zij een schaal met voedsel.
Ongehinderd door Kevins' Drek, zag Linden meteen dat de Nederstener
nauwelijks had gerust, hoewel zijn vermoeidheid hem niet was aan te
zien. De afgelopen paar dagen waren gewoon te spannend geweest, om
te kunnen slapen. En misschien had hij Esmer de afgelopen nacht ook
tekeer zien gaan. Zijn ogen schitterden van een bijna koortsachtig
enthousiasme en zijn tred was een en al jeugdige veerkracht. Toen
hij Linden echter in het oog kreeg, werd zijn uitdrukking bezorgd
en versnelde hij zijn pas. Zodra hij in de cirkel was aangekomen,
zei hij op onbevangen toon: 'Linden, je hebt niet gerust. En je
maakt je zorgen. Ik zie duisternis in je. Wat is er aan de hand?
Heeft Esmer je iets aangedaan?' Met een diepe zucht herinnerde
Linden zichzelf eraan, dat zijn gezondheidsbesef geheel nieuw voor
hem was en dat hij nog niet had geleerd te interpreteren wat hij
waarnam. 'Mij mankeert niets, Liand.' Zij glimlachte moeizaam. 'Ik
voel me in elk geval beter dan ik eruit zie. Eigenlijk was Esmer' -
ze grijnsde onwillekeurig - 'behulpzaam. Maar ik wilde Staf in de
gaten houden en daarom heb ik niet veel kunnen slapen. Ga zitten.'
Zij wees op een van de zetels. 'We moeten praten.' Opeens leek
Liand zich te realiseren, dat hij tussen de leiders van de Ramen
stond. Met een verlegen blik boog hij stijfjes voor de Tressen en
liet zich toen op een van de houtblokken vallen.
Tegelijkertijd kwam Pahni naast Linden staan en knielde om haar de
waterzak en de schaal te overhandigen. In de schaal zag Linden
aliantha, vermengd met gedroogde vruchten, die zij niet herkende en
bleek gekleurde gesneden blokjes, die naar geitenkaas roken.
Dankbaar accepteerde zij wat Pahni haar aanbood. Toen de Koord
wegliep, stopte Linden een prijsbes in haar mond en nam even de
tijd om te genieten van de scherpe, opwekkende smaak en de energie
die ze ervan kreeg. Toen hief ze haar blik op naar de Tressen. 'Ik
denk niet dat Staf zich bij ons kan voegen. Als jullie het niet erg
vinden, dat ik praat tijdens het eten, kunnen jullie misschien een
paar vragen voor me beantwoorden.' Tres Dohn knikte instemmend en
Hami antwoordde: 'Natuurlijk, Ringheer. Je bevindt je in een
moeilijke situatie en wij willen je zoveel mogelijk
helpen.'
'Vertel mij dan' - Linden spreidde haar handen, om aan te geven hoe
weinig ze ervan begreep - 'wat er gisteravond is gebeurd. Met de
Ranyhyn, bedoel ik.' Ze had nog nooit zulke paarden gezien. 'Jullie
zeiden dat ze mij accepteerden. En Staf ook, neem ik aan? Wat wil
dat zeggen?' Zich weer bijzonder onhandig voelend, bekende ze: 'Ik
weet helemaal niets van hen af.'
'Ah, de Ranyhyn.' Meteen verscheen er een blik van stille vreugde
op Hami's gezicht: een blik die haar mede-Tressen
deelden, Dohn ernstig, Mahrtiir wat vuriger. 'Wij zijn de
Ramen, Ringheer. Het is niet aan ons om over hen te spreken. Wij
zijn hun dienaren en zeker niet hun verzorgers, zoals sommigen ons
wel noemen. Zij vormen het doel en de zin van ons leven en zolang
er nog een Ranyhyn overblijft, om tussen de wonderen van de wereld
te galopperen, zal geen enkele Ramen zich onttrekken aan zijn
dienstbaarheid. Sterker nog, onze dienstbaarheid versterkt en
bevestigt zichzelf. Wij zijn wie wij zijn en dat is in de loop van
de eeuwen zo gebleven, omdat de waarde van wat wij dienen, de
waarde van onze dienstbaarheid in stand houdt.' Linden merkte dat
haar handen een beetje trilden, terwijl zij zat te luisteren. De
aardewerken schaal voelde heel breekbaar aan tussen haar vingers,
alsof hij elk moment uiteen kon vallen in klei en stof. De klank
van Hami's stem deed haar meer dan de woorden van de Tres. In de
tevredenheid en zuiverheid van Hami's vreugde, meende zij de
onbeperkte devotie van de Ramen te horen: een dienstbaarheid, die
zo oud en zo trouw was, dat zij zich er deemoedig bij voelde. Bang
dat zij de schaal zou laten vallen, zette zij hem op haar schoot.
Toen legde ze haar handen er omheen om het trillen te verbergen.
'Je hebt met eigen ogen kunnen zien,' vervolgde Hami, 'dat de
Ranyhyn Aardkrachtig zijn. Zij bevatten en zijn een uiting van de
overvloed van het Land. Nu je hen zelf hebt gezien, moet je toch
begrijpen waarom wij hen dienen? En weet je nu meteen ook niet
alles over de Ramen wat je weten moet?Linden had haar hoofd kunnen
schudden, maar de Tres was nog niet uitgesproken. 'Dat de Ranyhyn
je hebben geaccepteerd staat buiten kijf. Zij kwamen uitsluitend
voor jou...' Opeens werd Hami's houding intenser. Zich naar voren
buigend, zei ze: 'Luister goed, Ringheer,' Linden aansporend om het
wonder met haar te delen. 'Zij kwamen naar je toe en bogen hun
hoofden. Zoveel eerbetoon heeft geen enkele Ramen ooit aanschouwd,
niet één keer, in al de tijd dat wij hen dienen.' Haar blik gloeide
en zowel Dohn als Mahrtiir zat Hami aan te kijken met een soort
vervoering op hun gezichten.
'Voor oer-Heer Thomas Covenant, de voormalige Ringheer, verhieven
de Ranyhyn zich op hun achterbenen, een heel gezelschap van de
grote paarden, allemaal steigerend, speciaal voor hem. Het was de
eerste en de laatste keer, dat de Ramen getuige waren van een
dergelijk eerbetoon. Toch was deze eer een combinatie van angst en
verplichting, zoals de oer-Heer zelf erkende. Jou hebben de Ranyhyn
echter nog meer eer betoond, want zij bogen hun hoofden in overgave
en voelden geen angst.' Toen leunde Hami achterover. Even legde zij
haar handen op de schouders van haar mede-Tressen. Mahrtiir staarde
naar zijn gebalde vuisten tussen zijn knieën, maar Dohn gaf een
kneepje in Hami's vingers, bij wijze van troost of steun. Liand
luisterde met open mond: het licht in zijn ogen was helder en
liefdevol. De Ranyhyn moesten hem hebben betoverd. Toen Hami weer
sprak, was de intensiteit uit haar stem verdwenen.
'Wat betekent deze acceptatie? Die vraag kan geen enkele Ramen
beantwoorden. Dat is iets tussen jou en Hyn, die haar hoofd voor je
boog, zoals het ook iets is tussen de slapeloze en Hynyn.' Haar
manier van doen wekte de indruk, dat zij twijfelde aan de wijsheid
van Hynyns' keuze. 'Wat ik echter wel met zekerheid kan zeggen is
dit: Hyn en Hynyn hebben hun toestemming gegeven, om te worden
bereden. Zo'n geschenk wordt slechts zelden gegeven. Eenmaal
gegeven, zal het nooit meer worden ingetrokken. Zolang je leeft,
zullen de Ranyhyn je overal brengen waar je naartoe wilt. En als
het noodlot mocht willen dat Hyn sterft, terwijl jij nog leeft en
haar nodig hebt, zal een andere Ranyhyn haar plaats innemen, opdat
hun acceptatie behouden blijft.' Overal waar je naartoe wilt, dacht
Linden vol hoop en angst. Vertrouw op de Ranyhyn. Bijna krampachtig
koos ze een stukje gedroogd fruit uit de schaal en stak het in haar
mond, waarna ze begon te kauwen, om haar onrust te verbergen.
Toestemming om te worden bereden. Het idee leek beladen met enorme
verantwoordelijkheden en gevaren. Terwijl ze het trillen onder
controle trachtte te krijgen, concentreerde ze zich op haar
maaltijd. Toen Linden niet antwoordde, vroeg Hami. Is je vraag zo
voldoende beantwoord, Ringheer?' Het kostte Linden moeite de Tres
aan te kijken. 'Ik moet erover nadenken.' Maar haar handen beefden
nog steeds en ze voelde zich nog niet in staat om na te denken,
over wat Hami had gezegd. 'Ik denk dat ik nog wel meer wil weten.
Maar vertel me eerst iets anders, als je dat niet erg vindt.' Ze
had tijd nodig om moed te verzamelen. De vrouw keek haar aan,
verwachtingsvol en bereidwillig. Linden slikte nog een prijsbes
door en gooide de pit in de schaal om later weg te gooien. 'De
Ramen hier...' Zij gebaarde om zich heen. 'Ik hoop dat er nog meer
van jullie zijn. Jullie hebben toch zeker wel kinderen? Bejaarden?'
Mannen en vrouwen, die niet geschikt waren voor het werk van
Koorden en Tressen? 'Jullie zijn hier toch niet allemaal?' Dohn
leek haar vraag niet te horen. In plaats daarvan tuurde hij naar de
bergen, alsof hij op zoek was naar een teken van leven van Esmer.
Maar Mahrtiir grinnikte geamuseerd en Hami glimlachte. 'Wij zijn
hier inderdaad niet met ons allen. Als dat zo was, zouden wij de
bezorgdheid verdienen, die ik in je woorden hoor. Het gaat juist
heel goed met de Ramen. Op onze eigen manier floreren wij als nooit
tevoren. Maar onze tocht door de bergen zou onnodig gevaarlijk zijn
voor onze kinderen en ouden van dagen. En er zijn ook Ramen -
Strengen, Touwers, Houders - die niet geschikt zijn voor de
beproevingen van het Koorden of Tressen. Zij bevinden zich in een
kamp enkele duizenden kilometers naar het zuiden, aan de voet van
de Zuidron Bergen.'
Linden deed geen poging haar opluchting te verbergen. 'Daar ben ik
blij om,' zei ze met een glimlachje. 'Ik maakte me al zorgen.' Toen
verdween haar glimlach. 'Het Land heeft al genoeg problemen. Ik was
bang dat de Ramen met uitsterven werden bedreigd.' Hami knikte
begrijpend. 'Dat verlies is ons in elk geval bespaard gebleven.'
Even keek zij naar de grond. Toen zij Linden weer aankeek, had haar
gezicht een sombere uitdrukking. 'Linden Avery, ben je er nu klaar
voor om ons te vertellen over de zorgen, waar je hart vol van
is?
Dat de Verscheurende is teruggekeerd om het Land te kwellen staat
vast. Als het aan ons lag, zouden wij onze geboortegrond liever de
rug toekeren, dan de Ranyhyn bloot te stellen aan Klauwtands'
wreedheid.' Toen haalde zij haar schouders op. 'Wij worden echter
geregeerd door de Ranyhyn.' Er was geen spoor van bitterheid in
haar stem, hoewel elke bedreiging van de grote paarden haar
duidelijk met afschuw vervulde. 'Wat ook vaststaat is, dat jij bent
geaccepteerd. En jouw wens om de Verscheurende te bestrijden is
onmiskenbaar.' Ondanks haar resolute toon, school er een bijna
onbewuste trilling van angst in haar stem. 'Zo is ons te verstaan
gegeven, dat de Ranyhyn eveneens voor de strijd kiezen, onder jouw
aanvoering.' De drie Tressen keken Linden vanuit hun kleine
kringetje recht in de ogen, toen Hami vroeg: 'Ringheer, wat zijn je
plannen?' Misschien bedoelde ze: Hoeveel Ranyhyn ben je bereid op
te offeren? Ben je er nu klaar voor...? Linden zou er nooit klaar
voor zijn, dat wist ze zeker. Maar Jeremiah onderging nu al
kwellingen en het lijden van het Land was nog maar net begonnen. Of
zij er ooit klaar voor zou zijn, maakte geen enkel verschil, in wat
er van haar werd verwacht. Bedachtzaam at zij de aliantha die haar
was gegeven, gooide de pitten terug in de schaal en nam nog
wat kaas en gedroogd fruit. Terwijl de Ramen en Liand wachtten,
dronk zij uit de waterzak om haar keel te verfrissen. En haar
geest. Toen zei ze: 'Esmer weet alles. Hij begrijpt wat er met het
Land gebeurt. Grotendeels, althans.' Hij had haar misschien meer
kunnen vertellen, als zij had geweten hoe zij hem moest
ondervragen. 'Hij heeft me niet alles verteld wat ik wil weten,
maar hij heeft me wel wat aanwijzingen gegeven...' Ze wilde meteen
alles vertellen, zich mee laten sleuren door de stroom van haar
woorden, zodat zij niet zou aarzelen. Maar Staf snoerde haar de
mond. 'Wacht, Uitverkorene,' zei hij vanaf de rand van de open
plek. 'In het belang van het Land moet ik weten wat er wordt
besloten.' Hij sprak zacht, maar zijn stem klonk gespannen. Linden
draaide zich naar hem om - en kromp ineen bij het zien van zijn
pijn. De scheuren in zijn borstspieren waren nog niet voldoende
geheeld om hem in staat te stellen, moeiteloos rechtop te staan.
Maar die kwelling was nog niets, vergeleken bij de helse pijn van
zijn ontwrichte heup. Hij moest vanuit zijn bed naar de open plek
zijn gehinkt, waarbij zijn heup bij elke beweging heen weer had
geschokt. Het liefst had ze hem de huid vol willen schelden. Die
stomme idioot had in bed moeten blijven. De Tressen keken ook naar
Staf. Dohn zei op zachte toon tegen Bhapa dat hij de slapeloze
moest gaan helpen, maar voordat de Koord kon opstaan, sprong
Liand overeind en haastte zich naar Staf. Zijn onwrikbare
wantrouwen tegen de Meesters had geen invloed op zijn bezorgdheid.
Staf stond Liand niet toe hem aan te raken. Op zijn goede been
balancerend, zocht hij echter wel steun, door een hand op de
schouder van de Nederstener te leggen. Zo plotseling, dat Linden
een kreet niet kon onderdrukken, balde hij zijn vrije hand tot een
vuist en sloeg ermee op de ontwrichte heup. Met een geluid alsof er
iets brak, schoot zijn heup weer op zijn plek. Het zweet brak hem
uit en hij leunde tegen Liand aan. Maar hij vertrok geen spier en
gaf geen kik. In plaats daarvan zette hij zijn voet op de grond,
alsof hij verwachtte dat zijn been zijn hele gewicht nu wel weer
kon dragen. En dat was ook zo. Op de een of andere manier was het
hem gelukt. Nog steeds met een hand op Liands' schouder hobbelde
Staf naar de kring van zetels, alsof hij Liands' ontsteltenis met
zich meezeulde. Onwillekeurig toch woedend, fluisterde Linden:
'Stomme idioot!' toen Staf zich op een van de houtblokken liet
zakken. 'De volgende keer laat ik je door de Ramen vastbinden. Ik
heb dit niet allemaal gedaan,' bijna de controle verliezen over
wilde magie, 'zodat jij jezelf tot een invalide kon maken.' Maar
zij zag ook meteen dat hij dat niet had gedaan. Hij was
Haruchai, ongelooflijk taai. En wondleem had al wonderen
gedaan voor zijn genezing. Hij zou nog weken pijn houden aan zijn
heup, misschien wel maanden. Maar zijn klap had geen
permanente schade aangericht. 'Uitverkorene,' antwoordde hij door
zijn pijn heen, 'zei jij niet zelf, dat ik mijn volk moest gaan
waarschuwen? Dan moet ik nu ook horen wat je te zeggen hebt.'
Linden haalde boos haar schouders op. 'Je zult er niet blij mee
zijn.' Ze zou hem echter goed duidelijk maken, dat ze zich niet
meer op andere gedachten zou laten brengen. Liand ging naast Staf
zitten. In plaats van bezorgdheid voor de Meester was er nu angst
op zijn gezicht verschenen. Bhapa keek Linden met zijn goede oog
fronsend aan. Dohn had zijn vage bestudering van de hen omringende
bergen hervat, maar Mahrtiir bekeek haar als een man, die
zojuist een glimp had opgevangen van de strijd, waarnaar zijn geest
hunkerde. In Hami's ogen stonden complexe onzekerheden te lezen,
toen zij mompelde: 'Het zou best kunnen dat niemand hier blij zal
zijn met wat je gaat zeggen. Toch moeten wij je woorden aanhoren.
De Ranyhyn verlangen het van ons.' Linden probeerde iedereen zo
goed mogelijk aan te kijken. Teneinde haar angst in bedwang te
houden, klonk haar stem heel hard toen ze zei: Verdomme, zelfs ik
ben er niet blij mee en het is nota bene mijn idee.' Toen keek zij
naar de grond. Zij kon het niet verdragen de reacties van de
anderen te zien. 'Esmer en ik hebben het over cesuren gehad.
'Vallen,' begon zij, weer net zo onhandig als eerst, niet in staat
tot enige elegantie. 'Volgens hem zijn dat breuken in de tijd.
Scheuren. Zij rijten de barrière open,' de noodzakelijke grens,
'tussen het verleden en het heden. Heer Veil wil de Boog van Tijd
vernietigen. Eén van de middelen, waarmee hij dat tracht te
bereiken, zijn de cesuren.' Eén piepklein scheurtje tegelijk,
steeds opnieuw, net zolang totdat het hele doek aan flarden
scheurde en uiteen viel. 'Als Esmer gelijk heeft, is Anele
werkelijk de zoon van Sunder en Hollian. Drieduizend en nog wat
jaren geleden, liet hij de Staf van Gerechtigheid achter, toen hij
een kwaad ging onderzoeken, dat een cesuur bleek te zijn. Hij stond
machteloos, toen de Val hem uit zijn leven wegrukte. De oer-gruwels
zijn hier op dezelfde manier terecht gekomen,' vervolgde Linden.
'Ten tijde van de Zonnevloek probeerde Heer Veil hen uit te roeien,
maar enkelen van hen wisten te ontsnappen in een cesuur. Zij had
hier waarschijnlijk de allerlaatste afstammelingen van de
Duivelskwel ontmoet. 'Esmer vermoedt, dat zij hier zijn gekomen,
omdat zij op zoek waren naar een toekomst, waar zij nodig zouden
zijn. Het is waarschijnlijk zo'n honderd jaar geleden, dat de
cesuren het Land begonnen te teisteren. Ze zijn betrekkelijk
recent. Dat is waarschijnlijk de reden, waarom wij allemaal nog in
leven zijn. Maar Esmer zegt, dat er grenzen zijn aan wat Heer Veil
ermee kan bereiken. De Versmader heeft de beschikking over een
witgouden ring. In principe beschikt hij dus al over alle macht,
die hij nodig heeft. Maar hij kan de Boog niet zomaar afbreken - of
rechtstreeks aanvallen. De ring behoort toe aan een vrouw, die
volledig gebroken is. Te zeer gebroken, om iets anders te kunnen
zijn dan een werktuig.' En Covenant had zijn leven gegeven, om de
Boog veilig te stellen. In zekere zin verzette zijn geest zich nog
steeds tegen Heer Veil.
Na een korte stilte verklaarde zij op onverbiddelijke toon: Ik
geloof hem. Maar wij hoeven hem niet op zijn woord te geloven. We
weten al, dat de Tijd in essentie nog intact is. Wij zijn hier nog
steeds. Het Land is er nog. Oorzaak en gevolg zijn nog steeds van
toepassing. En ik betwijfel of zelfs oer-gruwels de macht hebben,
om te ontsnappen aan Heer Veil. De Vallen vormen een
verschrikkelijke bedreiging, maar ze zijn niet genoeg. Veil heeft
meer nodig.' Tot dusverre voelde Linden alleen concentratie van
haar toehoorders, geen ontkenning. Iedereen had reden, om Esmers'
woorden serieus te nemen. En niemand had een betere verklaring voor
Aneles' verbijsterende toestand - of voor de aanwezigheid van de
oer-gruwels. Ze had echter nog moeilijker dingen te zeggen. Terwijl
ze naar de grond keek, zei ze: 'Zoals ik het zie, zijn de cesuren
betrekkelijk klein. Ze mogen dan duizenden jaren overspannen, maar
ze bestrijken slechts een klein gebied. En ze bewegen langzaam. Dat
beperkt de schade, die zij kunnen aanrichten. Maar volgens mij is
er nog een beperking,' behalve die van Joans' waanzin. 'Esmer heeft
dit niet gezegd,' hij had alleen bevestigd, dat elke verandering
van het verleden, de Boog van Tijd zou beschadigen, 'maar ik denk
dat de Vallen alleen vooruit kunnen. Van het verleden naar het
heden. Anders zou Heer Veil ook iemand naar het verleden kunnen
sturen.' God, dan zou hij zelfs Joan kunnen sturen, 'of hij zou
zelf kunnen gaan. Hij zou kunnen veranderen wat al is gebeurd. Dat
zou een groter gevaar voor de Boog van Tijd zijn, dan de cesuren
zelf.' In een poging zichzelf gerust te stellen, besloot zij op
ongemakkelijke toon: 'Met andere woorden, het had allemaal nog
erger gekund.' Hoe meer ze echter zei, hoe meer haar plannen haar
begonnen tegen te staan. Straks zouden haar metgezellen boos en
verontwaardigd gaan reageren. Ze zouden het in elk geval niet met
haar eens zijn. Zij was Thomas Covenant niet: het ontbrak haar aan
de persoonlijke extremiteit voor zulke risico's.
'Ringheer,' antwoordde Hami op neutrale toon, 'dit is belangrijke
informatie. Het verklaart veel. Maar het vertelt ons niet, wat wij
tegen dit gevaar kunnen doen. Ik zal het dus nog een keer vragen.
Wat zijn je plannen?' Bang als ze was, had Linden kunnen
antwoorden: Waarom moet ik al die beslissingen nemen? Wat zouden
jullie doen, als ik er niet was? Ze had kunnen zeggen: Vraag dat
maar aan Esmer, niet aan mij. Hij weet wat er gaande is. Ik niet.
Maar ze wist wel beter. Zij was Linden Avery, de Uitverkorene, ook
wel Ringheer en Wilddrager genoemd. Jeremiah was haar zoon. Er was
niemand anders, aan wie zij deze last kon overdragen. Ondanks haar
angst, hief zij haar gezicht op, om haar metgezellen één voor één
aan te kijken: de Tressen, die bezorgder waren om de Ranyhyn, dan
om het Land, Bhapa, die het gevoel leek te hebben, bij haar in
de schuld te staan en die vanwege zijn bloedband iets terug wilde
doen voor Sahahs' leven, Liand, die al had laten zien, dat hij
haar in alles zou steunen, Staf, die misschien nog steeds
geloofde, dat zij Corruptie diende. Toen zei zij luid en duidelijk:
'We hebben de Staf van Gerechtigheid nodig. Ik ben van plan hem te
vinden.' Liand keek haar aan met een verwarde blik in zijn ogen.
Staf trok zijn wenkbrauwen op, alsof zij had geprobeerd door zijn
onverstoorbaarheid heen te breken. Bhapa wendde fronsend zijn blik
af. Misschien was hij bang voor wat ze nu ging zeggen. Dohn had
zijn handen voor zijn ogen geslagen. Uit zijn houding sprak
verdriet. Op Hami's gezicht verzamelden zich allerhande
tegenwerpingen. Maar Mahrtiir keek Linden aan, alsof hij zojuist
een oproep tot de strijd had gehoord. Ze hield haar handen op, om
bezwaren voor te zijn, die haar metgezellen nog niet eens hadden
geuit. 'Ik weet het. Ik weet het. Anele is de Staf
drieëneenhalfduizend jaar geleden kwijt geraakt. En als ik gelijk
heb, kan ik er hier vandaan niet komen. Cesuren gaan alleen
vooruit.' Toen balde zij een vuist om Covenants' ring, die onder
haar shirt hing. 'Maar Heer Veil is niet de enige, die over wilde
magie beschikt.' En hij kon Joan onmogelijk controleren, haar
waanzin maakte haar onhandelbaar. 'Als ik een Val kan vinden, kan
ik er misschien voor zorgen, dat hij me brengt waar ik wezen wil.'
Linden had het gevoel dat de hoge bergtoppen zich over haar heen
bogen. Er ging een schok door de kring heen. Vervolgens begonnen
verschillende van haar metgezellen gelijktijdig te protesteren.
'Dan breek je de Wet van de Tijd! Dat heb je zelf
gezegd!'
'Cesuren brengen de Tijd in gevaar. Datzelfde geldt voor wilde
magie.'
'Het is onmogelijk. Het zal je niet lukken en dan zijn we je
kwijt.'
'Anele is gek! Hij Kun je niet naar de Staf leiden!'
Maar Mahrtiirs' geestdriftige stem klonk boven alle andere
uit.
'Ben je ingewijd in Tijd? Zijn zulke reizen gewoon in jouw wereld?
Hoe denk je de tijd te vinden die je zoekt?'
Linden deed haar ogen dicht en wachtte tot haar stilte een ruimte
creëerde, waarin zij kon antwoorden. Ze was bang dat Staf en Liand
naar haar toe zouden komen, om haar door elkaar te
schudden, haar met hun blote handen te trotseren. Maar hun
bezwaren, hun verbijstering, leken langs haar heen te waaien op de
ochtendbries en in kracht af te nemen. Opeens hoorde zij een zachte
melodie, toen Dohn begon te zingen:
In gras gegroeide
hoeven en voorhoofdsblessen,
hakken en schoften, aardwouds welvaren:
vorstelijke Ranyhyn, galoppeer en ren...
wij dienen de Staart van de Hemel,
Manen van de Wereld.'
Misschien gaf hij haar
hiermee zijn toestemming. Of hoop. Alsof zij weer nieuwe moed had
opgevat, deed Linden haar ogen open. Omdat haar metgezellen met te
velen waren, om allemaal tegelijk aan te kijken of te antwoorden,
concentreerde zij zich op de Tressen, op Hami, die haar vriendin
leek te zijn. 'Anele kan mij naar de grot brengen, waar hij de Staf
heeft achtergelaten,' zei ze met zoveel overtuiging als ze kon
opbrengen. 'Als hij de kans krijgt. Hij is er al heel vaak terug
geweest. Het enige wat ik moet doen is, hem naar het juiste jaar
brengen.' Elk willekeurig jaar na het verlies dat hem had gebroken.
'Dan vindt hij het wel. En ik denk niet dat ik de Boog van Tijd zal
beschadigen. Ten eerste, omdat hij helemaal niet zo fragiel is. Als
dat wel zo was, zouden honderd jaar van cesuren hem allang hebben
verwoest,' ondanks Covenants' schrijnende overgave. 'En ten
tweede... Ten tweede is de Staf niet meer gebruikt, sinds Anele hem
is kwijtgeraakt. Hij heeft niets veranderd. Hij heeft niets gedaan.
Dat is wat verloren zijn betekent.' Anders zouden in elk geval de
Haruchai het toch moeten hebben gemerkt? 'Dus als wij hem uit het
verleden weghalen en hier naartoe brengen, zal er niets worden
verstoord van wat reeds is gebeurd.' En zij had één reden om te
denken, dat haar krankzinnige plan succes zou hebben. De Staf was
niet langer, waar Anele hem had achtergelaten. Gekweld door
verdriet en zelfverwijten, had hij dat feit keer op keer bevestigd.
En dat moest betekenen, dat zij in staat was geweest, of in staat
zou zijn, om hem terug te vinden. En dat daarbij de Wet van
Tijd intact zou blijven. Niemand sprak haar tegen.
Ze kon Stafs' hart niet lezen vanwege zijn ondoorgrondelijkheid,
maar de anderen om haar heen waren te geschokt, om te kunnen
protesteren. Kennelijk geloofden zij haar, geloofden zij, dat
zij zou doen, wat zij had gezegd. Hun zwijgzaamheid beangstigde
haar meer, dan welke tegenstand dan ook. Ze moest eerst hun angsten
onder ogen zien en wegnemen, voordat ze die van haarzelf in bedwang
kon krijgen. Vastberaden dwong zij zichzelf om door te gaan.
'Natuurlijk zal ik eerst een cesuur moeten zien te vinden.' Ze
geloofde niet voldoende in haar eigen kunnen, om er zelf een te
creëren: niet zonder er eerst een mee te maken, te doorgronden met
haar gezondheidsbesef en te leren begrijpen. 'Maar dat is niet het
grootste probleem.' Terwijl ze naar Hami's verontruste gezicht
bleef kijken, zei Linden: 'Het echte probleem is dat ik geen
"ingewijde in Tijd" ben. Ik denk niet dat ik de weg kan vinden in
de verwarring in een cesuur. Ik moet de Staf zien te vinden op een
moment, nadat Anele hem is verloren,' want anders zou ze het
verleden wel degelijk veranderen 'en ik heb geen idee hoe ik dat
moet aanpakken.' Ze was ervan overtuigd dat de Tres haar begreep.
'Ik heb het aan Esmer gevraagd. Hij zei: "Vertrouw op de Ranyhyn."'
Haar vuisten ballend, één om Covenants' ring en de ander om
zichzelf, besloot zij: 'Ik neem aan dat dat betekent, dat zij mij
kunnen helpen.' Hami wendde haar gezicht af, alsof zij ineenkromp.
Eén ogenblik lang ging geen van de Tressen in op de vraag in
Lindens' ogen. In plaats daarvan keken zij elkaar aan. Linden had
in hen nooit de mentale communicatie gevoeld, die zo kenmerkend was
voor de Haruchai. Toch leken zij elkaars gedachten woordeloos te
begrijpen en elkaar Lindens' onuitgesproken vraag te stellen. Toen
zei Dohn op zachte toon: 'Dat zullen de Ranyhyn zelf bepalen. Dat
moet wel. Het is niet aan ons om dat te doen. Deze kwestie gaat ons
verstand te boven.' Mahrtiir knikte met tegenzin, alsof hem werd
gevraagd een geheim verlangen op te geven. Hami's tegenzin was van
een heel andere soort, zag Linden, toen zij haar weer aankeek. Zo
aarzelend, dat Linden haar bijna niet kon verstaan, antwoordde de
Tres: 'Het is mogelijk, dat de Ranyhyn in staat zijn je te helpen -
en er ook voor zullen kiezen dat te doen. Wij weten niets van
cesuren en Vallen. Wij zijn gebonden door Tijd. Maar de grote
paarden zijn tot heel veel in staat. Dat is zeker. Zoals het ook
zeker is' - zij weifelde even, maar vervolgde toen op iets
krachtiger toon - 'dat zij zullen komen wanneer zij worden
ontboden. Wanneer zij eenmaal toestemming hebben gegeven om te
worden bereden, zullen zij altijd reageren, wanneer zij worden
ontboden, hoeveel duizenden kilometers hen ook van ons scheidt.'
Linden staarde haar aan. 'Wat bedoel je?'
Hami rechtte haar rug. 'Ringheer, luister goed. Op dit moment zijn
er geen Ranyhyn in deze vallei. Wij zijn Ramen en vergissen ons
daar niet in. Hyn en Hynyn dwalen op dit moment niet rond over de
Dolers Zoom. Maar als jij haar nu zou ontbieden, zou Hyn binnen
enkele ogenblikken voor je staan.' Ze hield haar hand op, om vragen
voor te zijn, waarvan Linden niet eens wist hoe zij ze moest
stellen. 'Als jij nu in Mithil Nedersteen zou staan en haar zou
ontbieden, zou ze meteen verschijnen. Als je boven het oude
Luststeen zelf zou staan en alleen bereikt kon worden door de
Westron Bergen, zou ze binnen de kortste keren gehoor geven aan je
oproep.
Begrijp me goed, Ringheer, ik heb het hier niet over afstand. De
Ranyhyn reiken niet boven de problemen van hun reizen uit. Het is
eerder zo, dat hun macht om te reageren een macht is, over dagen en
seizoenen.' Lindens' ogen werden groot van verbazing en angst. Haar
keel kneep dicht van vrees en hoop.
'De Ranyhyn wijzen niet zozeer afstand af,' fluisterde Hami, alsof
deze wetenschap haar met angst vervulde. 'Wat zij afwijzen is tijd.
Het is niet zo, dat zij reageren, zodra zij worden ontboden. Op een
gegeven moment horen zij, dat zij ontboden zullen worden en daarop
reageren zij. Indien de afstand groot is en de hindernissen ook,
vertrekken de Ranyhyn al maanden, of seizoenen, voordat zij worden
ontboden, zodat zij arriveren op het moment dat zij nodig zijn.' Op
een manier die taal en uitleg te boven ging, hadden zij de tijd
bedwongen. 'O, god,' mompelde Linden, zich er nauwelijks van bewust
dat zij hardop had gesproken. 'Dan is het dus mogelijk. Als zij mij
helpen. Dan kan het echt.'
Opeens zei Staf: 'Uitverkorene,' De pijn in zijn heup was voelbaar
voor haar, toen hij moeizaam overeind kwam. Stijf van de pijn, liep
hij naar Linden toe. Zijn karakteristieke onverstoorbaarheid had
hem, ook al was het alleen maar voor dit moment, verlaten. In
plaats daarvan waren zijn vlakke gelaatstrekken verwrongen in
ontkenning. 'Uitverkorene,' zei hij opnieuw. Zij keek naar hem op,
alsof ze geen idee had, wat hij wilde gaan zeggen, hoewel ze alle
woorden uit haar hoofd kende.
'Jij gaat dit niet doen.' Complexe gevoelens zuchtten in zijn stem.
'Het is verschrikkelijk. De gevaren gaan elk uithoudingsvermogen te
boven. De kleinste vergissing zal het Land volledig te gronde
richten.' Met zichtbare inspanning slikte hij iets van zijn felheid
in. 'Moet ik je eraan herinneren, dat de Staf alleen al door zijn
bestaan, de Wet steunt en in stand houdt? Hij hoeft niet te worden
gebruikt, om invloed te hebben op alles wat is, alles wat
plaatsvindt. Als zijn invloed op het verleden van het Land wordt
weggenomen, zal dat Corruptie dan juist niet in verrukking
brengen?' Linden boog haar hoofd. Zij kon de vurigheid van zijn
ontkenning niet aanzien.
'Staf,' zei zij, zowel tegen haar gebalde vuisten als tegen hem,
'ik moet het doen.'
'Nee,' wierp hij met ongewone hartstocht tegen, 'je moet niets. Het
is waanzin. Heb je er wel aan gedacht, dat Corruptie er drieduizend
jaar over heeft gedaan, om zijn kracht terug te krijgen? Heb je
eraan gedacht, dat dat zo lang heeft geduurd, omdat de Staf hem
heeft tegengewerkt? Zie je al die dingen dan niet? De Staf is dan
misschien niet gebruikt, maar hij is evenmin misbruikt. Daarom
wordt Corruptie er nog steeds door gehinderd. Zo worden ook
gruwelijkheden, zoals de Vallen, beperkt en in toom gehouden door
de verborgen overredingskracht van de Staf. En als je niet aan
zulke dingen wenst te denken, denk dan aan de Meesters. Wij hebben
gezworen het Land te beschermen. Met dat doel voor ogen, hebben wij
in de loop der eeuwen hard gewerkt, om te voorkomen dat er misbruik
zou worden gemaakt van macht, die Corruptie ten goede zou kunnen
komen. Je hebt mijn verdraagzaamheid verdiend. Ik wil je niet
tegenwerken. Maar als je dit doorzet, haal je je mijn vijandschap -
en die van de Haruchai - op je hals. Je bent machtig, dat weten
wij. Toch moet ik je tegenhouden. En als ik daar niet in slaag, zal
zelfs jouw macht je niet kunnen helpen tegen de vereende macht van
de Meesters.' Elk woord wat hij zei was waar, dat wist Linden.
Maar hij had teveel gezegd en zij hoorde hem niet meer. Terwijl ze
uitriep: 'Je begrijpt er niets van!' sprong ze overeind. Ze zag dat
Liand naar Staf toe rende, klaar om haar te verdedigen, als de
Meester haar aanviel. De Tressen bleven echter zitten en keken haar
met ontzetting in hun ogen aan. Bhapa zat erbij, alsof hij al half
was opgestaan, om zich bij Liand te voegen en door de Tressen was
tegengehouden. Maar zij waren op dit moment niet van belang. Het
was Staf die haar confronteerde, Staf die haar uitdaagde en ondanks
zijn verwondingen, kon hij haar met één snelle beweging de nek
breken. Zelfs al was ze in staat zich te verdedigen, dan nog kon ze
de gedachte niet verdragen, dat hij haar vijand zou worden. Eén van
de velen... Zonder acht te slaan op de pijn in zijn heup, kwam de
Meester vlak voor haar staan. Zijn gezichtsuitdrukking was weer
even effen en afstandelijk als vanouds. 'Vertel me dan,
Uitverkorene,' antwoordde hij onverzettelijk. De bleke kleur van
zijn litteken leek alles af te wijzen, wat zij eventueel kon gaan
zeggen. 'Wat is het dan wat ik niet begrijp?' Er welde een
wanhopige woede in haar op. Maar er klonk geen woede in haar
stem, eerder een smeekbede.
'Herinner je je gisteravond dan niet? Luister je eigenlijk wel naar
jezelf, wanneer je praat? Ik vroeg je, waarom de Ramen jullie niet
hebben vergeven voor het feit dat jullie hebben geprobeerd de
Verdelgingssteen te gebruiken en jij zei dat dat kwam, omdat zij er
niet bij waren. Zij kunnen niet weten wat de Bloedwachten in
Zeebereik hebben moeten doorstaan, omdat zij er niet bij waren.
Maar jij kent mij niet beter, dan de Ramen jou kennen.'
Getransformeerd door haar pleidooi keek ze hem aan, alsof haar
eigen angst haar niet langer kon raken, 'O, jouw mensen herinneren
zich alles. Maar jullie zijn net als de Ramen. Jullie waren er niet
bij. Jullie waren zo bang voor een herhaling van het incident met
de Verdelgingssteen, dat jullie achterbleven, toen Covenant en ik
Heer Veil tegemoet traden. Jullie waren er niet bij, toen Covenant
zich opofferde. Jullie waren er niet bij, toen ik zijn ring nam en
IJdel en Findail tot de Staf van Gerechtigheid maakte, of toen ik
de Zonnevloek vernietigde, of toen.. .' Even schoot ze vol bij de
herinnering aan Covenants' afscheid. Toen riep ze: 'En jullie waren
er verdomme al helemaal niet bij, toen Covenant en ik werden
ontboden!' Toen Jeremiahs' halve rechterhand was weggebrand in het
vreugdevuur van de Versmader. 'Jij denkt het recht te hebben een
oordeel te vellen, maar je weet niet wat er voor mij op het spel
staat.' Staf leek een ogenblik over haar woorden na te denken. Toen
schudde hij zijn hoofd. 'Je hebt mijn vraag niet beantwoord. Je
woorden verklaren niets. Je maakt duidelijk dat je de noodzakelijke
keuzes van de Haruchai van de hand wijst. Je beschouwt het als een
tekortkoming van ons, dat wij nooit meer gedwongen willen worden om
Corruptie te dienen. Ook jij velt een oordeel, maar je onthult
niets. Wij stellen niet voor met wit goud het hart van een Val op
te zoeken. Het is niet ons plan om de vernietiging van de Aarde te
riskeren.'
'Luister dan alsjeblieft,' smeekte Linden. Hij had er helemaal
niets van begrepen. Net als de Ramen wist hij niet wat vergeven
was. 'Ik moet dit doen. Heer Veil heeft mijn zoon.'
3
De Wil van de Ranyhyn
'Je zoon?' Als Staf
verrassing voelde of bezorgdheid, was dat aan zijn lichaam niet te
zien. Linden kon zijn emoties niet lezen. Niettemin wist ze, dat
zij helemaal klaar was met argumenteren. 'Zijn naam,' zuchtte zij,
'is Jeremiah,' Haar inspanningen, om de Meester te overtuigen,
hadden veel van haar moed gekost. 'Veil heeft hem ontvoerd, terwijl
wij werden overgebracht naar het Land. Een paar dagen geleden. Jij
kunt je waarschijnlijk niet voorstellen wat hij nu moet doormaken,
maar ik wel.'
Zij was zelf ooit bezeten geweest door een Afslachter. 'Je kunt
zeggen wat je wilt. Niets en niemand kan me tegenhouden.' De
onverstoorbare houding van de Meester onthulde niets toen hij zei:
'Je moet. Je plan is waanzin. De Aarde zal ten onder gaan en je
zoon ook.' O, verdomme. In gedachten wierp ze haar handen in de
lucht. 'Dan ga je toch niet met me mee. Als het goed is Kun je over
een paar dagen weer rijden.' Tegen die tijd zou zijn heup voldoende
zijn hersteld. 'Neem de Ranyhyn mee en ga de rest van de Meesters
vertellen, wat ik van plan ben. Ze zullen tijd nodig hebben om die
beruchte "vijandschap" van jou te organiseren.' Je gaat je gang
maar. Waag het alleen niet, te proberen mij tegen te houden. Staf
trok een wenkbrauw op. Misschien had ze hem, ondanks zijn
terughoudendheid, toch verrast. Ze hoorde echter geen enkele
verandering in zijn stem, toen hij antwoordde: 'Wat één ding
betreft, Uitverkorene, heb je gelijk. Ik begrijp er niets van. Bij
ons zijn kinderen een onnoemlijk kostbaar bezit. Toch zou geen
enkele Haruchai een groter kwaad riskeren, om het leven van een
zoon of dochter te redden.' Toen deed hij een stap naar achteren.
'Je krijgt je zin. In voorbije eeuwen hebben de Haruchai aan je
getwijfeld - om er vervolgens achter te komen, dat zij zich
vergisten. En wij waren er niet bij om je te helpen. Wij weten niet
wat het je allemaal heeft gekost. Daarom zal ik nu niet proberen je
tegen te houden. In plaats daarvan zal ik de Meesters verslag gaan
uitbrengen van je plannen. Samen zullen wij dan beslissen wat ons
te doen staat.' Hij draaide zich hinkend om, haar achterlatend
met Liand en de Ramen. Deze slag had ze in elk geval gewonnen. Hij
had haar niet neergeslagen. Het aantal vijanden dat zij had, liep
inmiddels echter wel in de honderden.
Liands' verlangen, om zowel haar, als de Meester te begrijpen,
stond bijna voelbaar tussen hen in. Maar ze voelde zich te verloren
en kwetsbaar om zijn onuitgesproken vragen te beantwoorden. Ze liep
doelbewust langs hem heen en ging voor de Tressen staan. 'En
jullie?' vroeg zij verdrietig. Hoe konden zij haar nu niet de rug
toekeren? 'Nog niet zo lang geleden verzekerden jullie mij dat ik
hier welkom was.' Zonder beperkingen of restricties. 'Zijn jullie
het met Staf eens? Zijn jullie nu van gedachten veranderd? Ik zweer
jullie dat ik dit niet zou doen, als ik een andere manier kon
bedenken, om mijn zoon te redden.' Ze moest de Staf van
Gerechtigheid in handen krijgen. Wat dat betreft hadden haar dromen
over Thomas Covenant zich in elk geval bewezen. En hij had haar
gevraagd hem te vinden. Ze had geen idee waar ze anders zou moeten
zoeken, dan in het verleden. Hami, Dohn en Mahrtiir keken elkaar
aan. Toen stonden zij gezamenlijk op.
'Ach, Ringheer,' verzuchtte Hami, met een spijtig glimlachje.
'Blijf rustig bij ons. Van de Ramen heb je niets te vrezen. De
Ranyhyn hebben je geaccepteerd. Daarom mogen wij ons niet tegen je
verzetten, hoewel het gevaar waarin je hen wilt storten, ons
voorstellingsvermogen te boven gaat.'
'Maar als ik je een goede raad mag geven,' zei Mahrtiir, 'sta je
mij toe je te vergezellen. Het zal je helpen een metgezel te
hebben, die voor de Ranyhyn kan zorgen. Ik ben een prima verkenner
- en kan ook goed vechten. Bovendien ben ik taai en Aardwijs. Ik
kan voedsel en een schuilplaats vinden, waar je ze niet zou
vermoeden. Als je geen aliantha vindt, wat zal je dan eten?' Hij
struikelde bijna over zijn woorden. 'Als je geen schuilplaats hebt,
waar zal je dan slapen? Als je geen vrienden tegenkomt, wie zal je
dan verdedigen? Als.. .' Hami legde haar hand op Mahrtiirs''
schouder en hij zweeg abrupt. Linden geestdriftig aankijkend, zei
hij nogmaals: 'Sta mij toe je te vergezellen' en deed er verder het
zwijgen toe. Hij verontrustte haar. Ze wist nu al dat ze Stafs'
kennis en moed zou missen. Mahrtiir bood haar veel aan, wat ze zelf
niet had - en redelijkerwijs ook niet van Liand en Anele kon
verwachten. Toch vond ze het moeilijk, nog meer mensen in gevaar te
brengen. Bovendien was ze er niet helemaal zeker van, of ze de Tres
wel kon vertrouwen. Hij leek er wel erg op gebrand iets te
bewijzen...
Ze kon het zich echter ook niet veroorloven hulp af te slaan. Ze
had meer hulp nodig, dan Mahrtiir haar kon geven: dat was wel
duidelijk. Afgezien van de Ramen echter, was er niemand die haar
kon helpen, behalve Esmer en de oer-gruwels en zij had geen idee,
hoe ze die om hulp moest vragen. Langzaam knikte ze naar Mahrtiir.
'Als je bereid bent het risico te nemen. En als je eigen mensen je
hier niet nodig hebben?' Hij had toch zeker wel Koorden onder zich?
Wat zou daar dan mee gebeuren? Ze kon geen jongelui zoals Pahni en
Char, meisjes en jongens, kinderen nog, meenemen in een cesuur.
Maar Mahrtiirs'' blik lichtte op, alsof zij er een lucifer bij had
gehouden en Hami en Dohn zeiden niets om hem op andere gedachten te
brengen. In plaats daarvan stelde de oudere Tres voor het eerst een
vraag: 'Hoe komen jullie terug?' Niet bereid om te vertellen wat
zij in gedachten had, staarde Linden hem wezenloos aan. Dohn keek
haar niet in de ogen. Hij keek weer naar de bergen, kennelijk op
zoek naar onaangekondigde stormen en geweld, op zoek naar
tekenen van Esmer. 'Je gaat dus een Val in,' zei hij op rustige
toon, 'een breuk in de Tijd en keert hem naar het verleden. Daar
zoek je de Staf van Gerechtigheid. Goed. Maar wanneer je die
gevonden hebt' - uit zijn toon sprak eerder als, dan wanneer - 'wat
dan?'
In het gunstigste geval vergt jullie zoektocht enkele uren. Maar
dat kunnen net zo goed dagen zijn. Intussen gaat de Val verder.
Misschien houdt hij wel helemaal op te bestaan. Dan blijf je in het
verleden en ben je net zo min in staat je zoon te redden als nu.
Dus hoe keren jullie terug?' Zonder het zelf te weten, vroeg hij
Linden haar grootste angst onder woorden te brengen. Sinds zij de
waarheid onder ogen had gezien, tijdens de uren, die zij de
afgelopen nacht bij Staf had gewaakt, had zij er niet over na
willen denken, of het tegenover zichzelf willen toegeven. Maar de
Ramen had recht op een antwoord. En Liand ook. Haar bloed klopte in
haar slapen, toen ze zei: 'Als ik de eerste niet meer kan
gebruiken, zal ik een nieuwe cesuur moeten maken.' Tijdens haar
overgang naar het Land had zij zichzelf de Slang van het Einde der
Wereld zien wekken met wit vuur. Misschien had Heer Veil zijn doel
al bereikt. Door Jeremiah te ontvoeren, had hij zich misschien wel
verzekerd van de vernietiging van het Land. Als zij zich vergiste
in haar macht, of in zichzelf, of in de stabiliteit van de Boog,
kon zij het einde van de Tijd teweeg brengen. Meer omdat zij er
behoefte aan had om iets gewoons te doen, dan omdat zij nog steeds
honger had, ging zij weer zitten, om nog wat water te drinken en
haar schaal leeg te eten. Als ze dan toch de vernietiging van de
Aarde ging riskeren, dan maar liever met een volle maag. Met
sombere gedachten at zij van de vruchten en de kaas, zonder ze te
proeven en dronk water zonder de brok weg te spoelen, die in haar
keel zat. Tijdens haar ervaringen in het Land, had zij altijd
anderen gevolgd: Covenant, Sunder en Hollian, de Reuzen. Liand
had haar weggeleid van Mithil Nedersteen, de Ramen hadden haar
naar de Dolers Zoom gebracht. Tot nu toe had zij zelden geprobeerd,
de gebeurtenissen haar wil op te leggen. In het belang van
Jeremiah, moest zij op zichzelf kunnen vertrouwen, maar dat viel
haar steeds zwaarder. Even later verlieten de Tressen de open plek.
Misschien hadden zij verplichtingen, waaraan zij zich niet konden
onttrekken. Of misschien begrepen zij gewoon, dat zij alleen wilde
zijn. Bhapa had waarschijnlijk zijn eigen redenen, om achter
Mahrtiir aan te lopen. Liand was naast Linden komen zitten, maar
viel haar niet lastig met vragen. In plaats daarvan bewaarde hij
een plezierige stilte en schonk haar de simpele balsem van zijn
gezelschap. Toch kon zij zich in zijn bijzijn niet ontspannen. Zijn
naïeve aanvaarding van gevaren, die hij onmogelijk kon bevatten,
leek haar beslissingen te ondermijnen. Dat ze Anele meenam kon ze
rechtvaardigen: hij kon nergens anders heen en de kans bestond
zelfs, dat zijn gebroken geest zou herstellen. Bovendien had ze hem
nodig - en niet alleen, omdat hij wist waar de Staf was. Heer Veil
had door hem gesproken. Als hij zijn gezonde verstand terugkreeg,
kon hij haar misschien vertellen, waar de Versmader haar zoon
verborgen hield?
Wat de Ranyhyn betreft, hun keuzes waren onbetwistbaar en gingen
haar begrip te boven. En Mahrtiir had kennelijk een uitlaat nodig
voor zijn aangeboren intensiteit.
In haar ogen hoorde Liand echter thuis bij zijn eigen mensen in
Mithil Nedersteen. Omdat de Meesters het Land hadden beroofd van
haar historie en traditionele kennis, leek hij pijnlijk slecht
toegerust, om de gevaren die hem wachtten, het hoofd te bieden. Ook
wist ze niet, of ze het wel aankon, hem te zien sterven voor haar
goede zaak. Toen ze klaar was met eten en een tijdje naar de hoge
bergtoppen had zitten turen, wendde zij zich uiteindelijk tot de
Nederstener. 'En jij, Liand?' Niet in staat het een beetje elegant
in te kleden, probeerde zij haar onhandigheid te verhullen door
zacht te praten. 'Waarom ben jij hier nog?
Ik weet dat we dit gesprek al eerder hebben gevoerd. Toen zei je
dat je wilde helpen, het Land te verdedigen. Geloof me, daar heb ik
alle begrip voor. En je hebt al heel veel gedaan.' Meer dan zij van
hem had kunnen verwachten. 'Maar Staf heeft wel gelijk. Wat ik van
plan ben is doodeng. Er kan zoveel verkeerd gaan... Dit zou wel
eens je laatste kans kunnen zijn, terug te keren naar je dorp.'
Liand keek haar kalm aan, maar in zijn stem klonken genegenheid en
plezier toen hij antwoordde: 'Linden, je bent een raadsel voor me.
Je bent wijs en dapper en toch lijkt het, alsof je net zo weinig
begrijpt als de Meesters. Maar je bezorgdheid is goed bedoeld en ik
zal het niet verkeerd opvatten.' Hij dacht even na en zei toen: Ik
zou wederom kunnen antwoorden, dat de mensen van Mithil Nedersteen
je nooit reden hebben gegeven, om aan hun standvastigheid te
twijfelen. Of ik zou kunnen opmerken dat ik in jouw gezelschap
wonderen heb mogen aanschouwen en de kans om er nog meer te zien
niet graag zou opgeven. Ook zou ik kunnen zeggen dat de schoonheid
van het Land mij steeds dierbaarder is geworden, naarmate mijn
zintuigen zich hebben geopend. Met mijn ogen en handen en tong, heb
ik de ware glorie van de wereld geproefd. Nu huiswaarts keren, zou
net zoiets zijn als zand eten in plaats van prijsbessen.' Linden
wilde protesteren: Daar gaat het niet om. We hebben het niet over
aliantha of zand. We hebben het over leven en dood. Maar zij
bedwong zich. Ze had genoeg van die onstuimigheid. En ze was Staf
ook al kwijt. In plaats daarvan drong ze aan: 'Blijf dan hier. Bij
de Ramen. Je hoeft je leven niet op het spel te zetten in een
cesuur.' De jongeman schudde zijn hoofd. 'Dat mag je niet van me
vragen. Voor een antwoord verwijs ik je naar je eigen woorden. Je
hebt me verteld, dat je ooit een man bent tegengekomen, die in nood
verkeerde. Misschien heeft hij ook geprobeerd, jou ervan te
weerhouden hem te helpen, zoals jij dat nu met mij probeert. In elk
geval heb jij toen geweigerd hem in de steek te laten. Toch gaf je
toe, dat je geen idee had, wat je te wachten stond. Je vertelde me
dat je niet zeker weet of je hetzelfde had gedaan, als je geweten
had welke gevaren je wachtten. Maar door jouw weigering hem in de
steek te laten, ben je de Linden Avery geworden, die nu probeert,
mij een soortgelijk gevaar te besparen.' Zachtjes legde hij een
hand op haar schouder en stond zichzelf toe haar dat kleine stukje
van een omhelzing te geven. 'Weet je dan niet hoezeer ik je
bewonder? Kun je dan niet begrijpen, dat ik niets liever wil dan
jouw voorbeeld volgen? Het is niet je bedoeling de Aarde te
vernietigen, maar om haar te bevrijden, zoals je ook je zoon wilt
bevrijden. Samen met jou zal ik mij neerleggen bij de afloop.'
Linden huilde veel te gemakkelijk. Daar had ze altijd last van
gehad. Ontroerd door Liands' bereidwilligheid probeerde zij de
tranen uit haar ogen te knipperen. Juist omdat ze zo naar een
knuffel verlangde, schudde ze zijn hand van zich af, zijn
aanraking was niet die, waarnaar ze hunkerde. Met haar handpalmen
boende ze het vochtige zout van haar wangen. Toen deed ze haar best
om zijn vertrouwen te beantwoorden. 'Als je er zo over denkt, hoop
ik dat je me rugdekking wilt geven. Ik zal mijn handen vol hebben.'
De stroom van een cesuur onder de knie krijgen, zou al haar
krachten vergen. 'En ik weet zeker dat je al hebt gemerkt, dat ik
niet zo heel erg goed voor mezelf kan zorgen.' De warmte van zijn
glimlach gaf haar de hoop, dat zij uiteindelijk toch nog over enige
charme beschikte.
Boven haar verscheen het daglicht aan de ochtendhemel en begonnen
vogels kwinkelerend door de schemering te scheren. De geur van de
dauw leek het gras tot leven te wekken. Zonneschijn gleed snel
omlaag langs de westelijke berghellingen en overgoot de Dolers Zoom
met licht. Toch duurde het even, voordat het zonlicht de laagste
delen van de vallei bereikte. De oostelijke toppen, zo puntig als
tanden, beten diep genoeg in de hemel, om haar nog lange tijd met
schaduwen te bedekken.
Linden wilde wachten tot het licht haar zou aanraken, voordat zij
het pad zou betreden, dat zij voor zichzelf had uitgestippeld. Ze
wilde de vertroosting van de zon op haar huid voelen en de
weldadige warmte de angst uit haar botten laten verdrijven. Haar
gevoel van haast maakte haar echter rusteloos. Uiteindelijk kon ze
niet langer stil blijven zitten. Ze had beweging nodig om haar
gecompliceerde angsten te bedwingen. Ze stond op en vroeg aan Pahni
hoe de Ramen een bad namen.
Met een verlegen glimlachje bracht de Koord haar naar een van de
huizen, zette een schaal warm water voor haar neer en liet haar
zien, hoe ze zich in een deken moest wikkelen, zodat ze haar kleren
uit kon trekken en met een zachte doek het vuil en het zweet van
haar lichaam kon wassen. Eigenlijk wilde Linden haar haar en haar
kleren ook wassen, maar de kille lucht weerhield haar daarvan. Ze
wist niet hoe ze haar shirt en haar spijkerbroek zo snel moest
drogen en ze had niets anders, om aan te trekken. Maar toen ze
terugkeerde naar de open plek voelde ze zich iets schoner en
enigszins beter voorbereid. Toen Liand opstond om haar te
begroeten, riep ze: 'Laten we maar gaan. Ik kan dit niet voor me
uit blijven schuiven. Zorg straks dat je klaar staat.'
Waarschijnlijk wilde hij nog wat spullen inpakken en op de mustang
laden. 'Ik ga nog even aan de Ramen vragen hoe ik Hyn kan roepen.'
Ze voelde een lichte spanning bij de Nederstener, die hij niet
trachtte te verbergen. Toch beloofde hij meteen: Ik heb niet lang
nodig. Ik hoef alleen de Ramen nog maar om wat proviand te vragen
en Somo's zadeltassen in te pakken.' Met een nerveus glimlachje
haastte hij zich weg. Linden probeerde kalm te blijven, terwijl zij
om zich heen keek, op zoek naar iemand, die haar vraag kon
beantwoorden. Ze verwachtte Bhapa, Pahni of Char wel ergens in de
buurt aan te treffen, maar de eerste die ze zag was Staf. Hij stond
net buiten de open plek naar haar te kijken, alsof hij op haar had
staan wachten. Hij wist vast wel hoe zij de Ranyhyn moest
ontbieden. Ze had geen zin om met hem te praten, maar liep toch
naar hem toe. Toen hij haar met een kort knikje begroette, zei zij
op ernstige toon: 'Jij hoort in bed te liggen. Je hebt rust nodig.
Je heup heeft rust nodig. Als je niet ten minste drie dagen rust
neemt, zal je nog weken pijn houden.' Zelfs met zijn
Haruchai-kracht kon hij niet zomaar negeren wat hem was overkomen.
Maar hij sloeg haar waarschuwing in de wind. 'Ik ben nog niet
vertrokken,' antwoordde hij, 'omdat ik hoopte dat je alsnog van
gedachten zou veranderen. Ik begrijp nu dat dat niet zal gebeuren,
dus zal ik mijn vertrek ook niet langer uitstellen.' Hij knikte
opnieuw en hinkte de open plek op. Zijn beschadigde heup leek in
het voorbijgaan een kreun in de lucht achter te laten.
Onwillekeurig liep Linden achter hem aan. 'Staf, wacht. Je kunt zo
niet rijden. Zelfs jij kan dat niet. In 's hemelsnaam, wees nu toch
eens redelijk. Je mensen zijn veel te ver weg. Zij kunnen toch niet
meer tijdig actie ondernemen. Het maakt geen enkel verschil als ze
pas over een paar dagen van je horen.' Staf zei niets, maar hij
keek haar aan met zoveel minachting in zijn ogen, dat zij
ineenkromp en zweeg. Toen stak hij zijn vingers in zijn mond en
floot schril. Een ogenblik lang verstomde het gekwetter van de
vogels in de verte en leek de lucht stil te worden van verwachting.
Staf floot nog een keer. Plotseling verschenen de Ramen aan de
randen van de open plek, alsof hij hen had ontboden in plaats van
de Ranyhyn. Even later verbrak zijn doordringende gefluit voor de
derde keer de stilte. Nu voelde Linden het antwoord van een
trilling onder haar laarzen, een huivering van opwinding in de
grond. Een gehinnik als het klaroengeschal van trompetten steeg
boven het door het gras gedempte hoefgetrappel uit. Vanuit het
zuiden en de bergen kwamen twee Ranyhyn aangegaloppeerd, trotse
figuren in de warmer wordende dag. Linden zou hen niet hebben
herkend. Gisteravond had Staf zwaargewond en stervend in haar armen
gelegen en had zij nauwelijks oog gehad voor de grote
paarden, ze had alleen de blessen op hun voorhoofd opgemerkt
en het bijna lichamelijke schokeffect van hun kracht. Zij nam
echter aan dat dit Hyn en Hynyn waren, die op Stafs' oproep
reageerden. Zij kwamen allebei, hoewel alleen Hynyn hem had
geaccepteerd. Ondanks hun afmetingen, bewogen de dieren zich zo
vloeiend als olie tussen de huizen van de Ramen. Toen zij de
cirkelvormige open plek echter naderden, begon de kleinste van de
twee, een merrie met ernstige ogen en gevlekte grijze flanken,
langzamer te lopen en kwam uiteindelijk tussen de Ramen tot
stilstand. Haar metgezel, een roodbruine hengst met een majestueuze
staart en een hooghartige uitstraling, liep in een korte galop de
open plek op en bleef vlak voor Staf staan. De Meester begroette
Hynyn met een diepe buiging. Toen hij weer opkeek, zei hij op
zachte toon: 'Wees gegroet, Ranyhyn! Landrijder en fierdrager.'
Zijn stem had het timbre van een rituele invocatie, formeel
respect, dat zijn mensen al duizenden jaren niet meer hadden kunnen
betonen. 'Zonnelichaam en hemelmaan, ik ben blij dat je aan mijn
oproep gehoor hebt gegeven. Er wacht mij een zware reis. Ben je
bereid me te dragen?' Bij wijze van antwoord schudde de hengst zijn
manen als in een ontkenning, hoewel hij klaarstond om te worden
bestegen. Staf leek te aarzelen. Hij keek om zich heen naar de
toegestroomde Ramen, maar hun openlijke bewondering vertelde
hem niets anders, dan dat zij de Ranyhyn aanbaden. Linden fronste.
Hadden Hynyn en Hyn Stafs' oproep alleen maar beantwoord om hem te
weigeren? Zij allebei... Staf haalde nauwelijks zichtbaar zijn
schouders op. Zijn gewonde heup ontziend, vermande hij zich en
sprong op Hynyns' rug. Ondanks zijn pijn leek hij zich helemaal op
zijn gemak te voelen op de rug van de Ranyhyn, hij zat waar
hij thuishoorde.
Hynyn wierp zijn hoofd in zijn nek om zijn berijder te verwelkomen.
Zowel gebiologeerd als verontrust, keken de Ramen toe. Staf had
gezegd dat de nederlaag van de Bloedwacht, de trouw van de Ramen
had bezoedeld. Misschien had hij toch gelijk. Hij leunde naar voren
en fluisterde Hynyn iets in zijn oor. Opnieuw schudde de hengst
zijn manen en verroerde zich niet. Staf duwde zijn hielen zachtjes
in Hynyns flanken: Hynyn legde zijn oren plat en zette zich schrap.
Naar Lindens' onervaren mening maakte de hengst zich klaar om te
bokken. Op het gezicht van de Meester verscheen een weinig
karakteristieke onzekerheid. Voor het oog van alle Ramen, riep hij
uit: 'Hynyn weigert mij te dragen.' Vanaf de rand van de open plek,
antwoordde Tres Dohn: 'Je vergist je, slapeloze. Hynyn heeft je
geaccepteerd. Hij is het echter niet eens met jouw plannen. Hij wil
je niet brengen waar jij heen wilt.' Stafs' blik werd duister.
Voorzover Linden wist, was geen enkele Haruchai ooit zowel
geaccepteerd als afgewezen. Het was een hele schok voor de Meester.
Als Hynyn hem niet zou dragen, zou hij te voet naar Mithil
Nedersteen moeten terugkeren. Hoever zou hij komen met zijn
koppigheid en een gewonde heup? 'Wat nu, Bloedwacht?' vroeg
Mahrtiir met sardonisch genoegen. 'Blijf je trouw aan de
bedoelingen van de Meesters? Of respecteer je de wil van de
Ranyhyn? Ga te rade bij je eigen arrogantie. Die laat je vast niet
in de steek.'
Staf wierp een dreigende blik in de richting van de Tres. 'Jij bent
een dwaas,' zei hij op stellige toon. 'Er is hier geen sprake van
een contradictie. Geen enkele Ranyhyn heeft zijn berijder ooit
geweigerd. In het belang van het hele Land moeten de Meesters
erachter komen, wat deze weigering betekent.' Er flitste een
sarcastische repliek in Mahrtiirs'' ogen, maar hij hield zich in.
Tres Dohn negeerde beide mannen. Een ogenblik lang bestudeerde hij
het daglicht, dat de vallei nu langzaam begon te vullen. Toen zei
hij: 'Ringheer, Hyn is hier ook, ook al heb je haar niet ontboden.
Ook zij weigert je te brengen waar je wenst te gaan. Niettemin
wenst zij je te dragen. Wil je alsjeblieft opstijgen?' Linden keek
snel om zich heen, of ze Liand en Anele ergens zag. Zonder de oude
man zou ze verloren zijn en ze had Liand al verteld, dat hij met
haar mee mocht. Weigert je te brengen... Anele was nergens te
bekennen. Even later zag ze Liand echter tussen de Ramen staan, met
de teugels van Somo in zijn handen. ...waar je wenst te gaan.
Verontrust om redenen die zij niet onder woorden had kunnen
brengen, draaide zij zich om naar Hyn. Zodra Linden haar in de ogen
keek, kwam de merrie naar voren. Toen Linden het dier bekeek,
kreunde zij inwendig: O, god. Daar kan ik niet op rijden. Hyn was
veel te groot, Lindens' hoofd reikte amper tot haar schouder.
Bovendien was Linden niet bepaald een ervaren amazone. Als ze van
die hoogte op de grond viel - terwijl ze ook nog in beweging
waren... Onder de Zonnevloek had zij de Koersers van de Claaf
bereden en die waren nog groter dan de Ranyhyn. Maar toen had Cail
haar vastgehouden. Met zijn armen om haar heen had ze onmogelijk
kunnen vallen, al had ze het zelf gewild. Hyn kwam met
trippelpasjes naar haar toe. Op de een of andere manier wekte de
merrie de onverwachte indruk, dat Lindens' aanwezigheid haar
verlegen maakte. Toen zij echter naderbij kwam, duwde zij haar neus
tegen Lindens' borst, haar uitnodigend om op haar rug te klimmen.
Haar warme adem rook naar zoet gras en vrijheid, naar een
woeste galop over oneindige vlaktes.
Linden keek hulpzoekend om zich heen en meteen kwam Bhapa naar
voren, met verwondering in zijn ogen. Hij maakte een diepe buiging,
zowel voor Hyn als voor Linden. Met geëmotioneerde stem zei hij:
'Ringheer, je aarzelt om haar te berijden. Daarvoor verdien je ons
respect. Het is gepast om je deemoedig te tonen voor de Ranyhyn.
Maar in deze mag je hun wil niet dwarsbomen. Het lot van het Land
rijdt met je mee en je kunt niet zonder hun hulp. Je zult er geen
spijt van krijgen, dat je hun wens hebt ingewilligd.' De Ranyhyn
wilden iets van haar. En van Staf. Bhapa keek haar aan. 'Ben je
bang om te vallen? Dat is nergens voor nodig. De Ranyhyn staan niet
toe, dat hun berijders iets overkomt.' Linden schudde haar hoofd.
Ze had de Ranyhyn nodig: daarvan was ze nu wel overtuigd. Of ze er
nu klaar voor was of niet, of ze ertoe in staat was of niet, vroeg
of laat zou ze Hyn moeten berijden. Ook zij weigert je te brengen
waar je wenst te gaan. Niettemin wenst zij je te dragen. Wat konden
de grote paarden in 's hemelsnaam van haar willen? Linden leek geen
keus te hebben. 'Goed dan,' mompelde ze. 'Ik begrijp hier helemaal
niets van. Maar dat geeft niet. Help me er maar op.' Hyn hinnikte
goedkeurend, toen Bhapa zijn vingers in elkaar strengelde, om een
stijgbeugel te vormen. Haastig, zodat zij zich niet meer kon
bedenken, stapte Linden op zijn handen en reikte omhoog. Zelfs toen
had ze er zelf misschien niet op kunnen komen. De afstand was te
groot: even leek het al haar beperkingen te symboliseren en samen
te vatten. Maar Bhapa tilde haar hoger en zonder verdere
plichtplegingen werd ze op de rug van de merrie gezet. Zich met
twee handen vastgrijpend aan Hyns'' zijdezachte manen, probeerde ze
haar evenwicht te vinden. Heel voorzichtig draaide Hyn zich om,
zodat ze in zuidelijke richting keek, weg van het Land. Op
hetzelfde moment draaide Hynyn zich veel statiger om en bracht Staf
aan Lindens' zijde. Beide Ranyhyn waren kennelijk van plan terug te
keren in de richting, waaruit zij gekomen waren. 'Linden!' riep
Liand angstig uit. Haastig sleepte hij Somo de open plek op en
klauterde op de rug van de mustang. Hynyn reageerde met een streng
gehinnik. Hyn tilde één voor één haar hoeven op en toonde Somo haar
hielen. Toen de Ranyhyn zich in beweging zetten, weigerde Somo hen
te volgen. Liand riep zijn paard iets toe, zette zijn hielen in
Somo's flanken en rukte aan de teugels. Zijn rijdier liet het hoofd
zakken en verroerde zich niet. 'Linden!' riep hij nogmaals, zowel
boos als bang. 'Niet doen...! Ik moet met je mee!'
'Stop!' zei Linden tegen Hyn, 'wacht nog even. Ik heb gezegd dat
hij met ons mee mocht.' De Ranyhyn luisterde niet naar haar. Zij
aan zij, zo statig als fregatten tussen de Ramen door lopend,
verlieten Hyn en Hynyn de open plek. Linden verloor bijna haar
evenwicht, toen zij zich omdraaide om Liand met Somo te zien
worstelen.
Toen kwamen twee van de Koorden tussenbeide. Zij probeerden Liand
uit te leggen dat hij Somo's weigering moest accepteren. Tres Dohn
zei tegen Linden: 'Het is de wil van de Ranyhyn. Zij keuren het
niet goed dat de Nederstener je vergezelt. Wees niet bang,
Ringheer. Bij je terugkeer zal hij hier op je wachten. Dan kunnen
jullie alsnog samen uitrijden.'
Liand protesteerde met een onverstaanbare uitroep van ergernis. Hij
wierp zich van de rug van de mustang en rende achter Linden aan.
Het vuur in zijn ogen en de halsstarrige houding van zijn schouders
wezen erop, dat hij van plan was haar te voet te volgen, zo lang en
zover als nodig was. Bijna tegelijkertijd echter hielden de Koorden
hem tegen. Hij verzette zich woedend, totdat Tres Hami op
gebiedende toon zijn naam zei. 'De wil van de Ranyhyn is
duidelijk,' zei zij streng. 'Wij zullen niet toestaan dat jij hun
wil trotseert.' Toen Liand zich eindelijk in zijn lot leek te
schikken, voegde zij er iets vriendelijker aan toe: 'Hyn zal de
Ringheer met haar leven beschermen.' Misschien gaf Liand zijn
protest nog niet op en moest Hami hem nog verder geruststellen.
Maar Linden kon het niet meer horen. Hyn had haar al buiten
gehoorsafstand gebracht. Voorlopig leek de grond aan weerskanten
van haar duizelingwekkend heen en weer te slingeren. Ze zat veel te
hoog, op een rijdier waarover ze geen enkele controle had en haar
benen waren veel te wijd gespreid. Haar enige houvast was haar
greep op Hyns'' manen. Een hachelijk houvast, want als ze zich er
echt aan moest vasthouden, gleed het fijne haar tussen haar vingers
door. Ze had plannen gemaakt en beloftes gedaan, maar ze leek geen
enkele inspraak te hebben in de vraag, of ze zich aan haar woord
zou gaan houden. Ze wilde uitleg vragen aan Staf, ook al wist ze
dat hij haar die ook niet kon geven. Maar zijn pijn was duidelijk
zichtbaar in het ochtendlicht en de scherpte ervan kneep haar keel
dicht. Ondanks haar fysieke angst vermoedde zij dat het gedrag van
de Ranyhyn hem dieper had getroffen dan haar. Zij was gewoon bang -
en gefrustreerd door haar onvermogen, om te doen wat zij zich had
voorgenomen. Wat hij ervoer was een inbreuk op de aloude relatie
tussen zijn volk en de grote paarden. Meer in haar eigen belang dan
in het zijne - voorzover zij wist, hadden de Haruchai geen gevoel
voor humor - probeerde zij de stilte wat op te fleuren en zichzelf
af te leiden van haar angsten. 'Nou,' zei ze, 'door jouw toedoen
zitten we weer lelijk in de puree.' Hij keurde haar geen blik
waardig. Linden haalde haar schouders op. Toen vroeg ze, op
serieuzer toon: 'Heb jij enig idee waar ze ons naartoe gaan
brengen? Kun jij een verklaring bedenken voor wat ze doen?'
Eigenlijk verwachtte ze niet eens een antwoord van hem. Het was
goed mogelijk dat hun onenigheid en ruzie een normaal gesprek
onmogelijk maakten. Nu hij zijn positie echter duidelijk had
gemaakt en zijn beslissingen had genomen, leek Staf bereid zich te
gedragen, alsof er niets was veranderd. 'Ik heb daar geen duidelijk
antwoord op,' antwoordde hij op kalme toon. 'Maar er bestaat wel
een verhaal dat in de tijd van de Ongelovige werd verteld door
Bannor van de Bloedwacht. Daarin schuilt wellicht een
antwoord.'
'O, alsjeblieft,' zei Linden prompt. 'Vertel.'
'Dit verhaal,' zei hij, 'gaat over de queeste van Opperheer Elena
en oer-Heer Covenant naar de Zevende Stelling van Kevins' Leer.
Zonder het zelf te weten, zochten zij het Bloed van de Aarde en de
Macht die Beveelt. Je weet dat, toen oer-Heer Covenant de grote
paarden voor het eerst ontbood, vele Ranyhyn zijn oproep
beantwoordden, dat zij steigerden uit angst en respect en zich
allen aanboden om te worden bereden. Maar hij wees hen af en om die
reden vereren de Ramen hem boven alle Heren en Bloedwachten. In
plaats van zich door een Ranyhyn te laten dragen, verzocht hij hen
om een gunst.
In Mithil Nedersteen had hij een vrouw van het Land een gruwelijk
onrecht aangedaan - dat was Lena, dochter van Atiaran, zij die
later het leven schonk aan Opperheer Elena. Wellicht in de hoop
zijn daad goed te maken, vroeg hij de Ranyhyn of één van hen elk
jaar een bezoek aan Lena wilde brengen, want zij adoreerde hen.
Deze taak werd door de Ranyhyn altijd trouw vervuld, totdat de
Ongelovige zelf hen ervan ontsloeg.'
Langzaam voelde Linden haar angst verdwijnen en begon zij zich wat
zekerder te voelen op Hyns' rug. Toen zij de huizen van de Ramen
achter zich hadden gelaten, versnelden de Ranyhyn hun pas tot een
rustige, soepele draf, die hen snel door het hoge gras droeg.
Normaal gesproken zou deze snelheid haar juist angstiger hebben
gemaakt. Maar de merrie slaagde erin haar wankele evenwicht te
compenseren. Ondanks haar aanvankelijke tegenzin, voelde zij zich
langzaam maar zeker ontspannen onder het geluid van Stafs' stem. Ze
wist wat hij bedoelde met 'gruwelijk onrecht'. Covenant had haar
alles verteld over het onrecht, dat hij Lena had aangedaan. De rest
van Stafs' verhaal kende zij echter nog niet. 'In latere jaren,'
zei hij, 'gedurende de kindertijd van Opperheer Elena, stond Lena
haar dochter zo nu en dan toe in haar plaats een ritje te maken. De
Opperheer sprak daarover in het bijzijn van Bannor, toen zij en
oer-Heer Covenant op de vurig glinsterende wateren van het
Bodemmeer dreven. Zij vertelde van een rit die eerder de wil was
van haar rijdier, de Ranyhyn Myrha, dan haar eigen wens.'
Een eind voor Hyn en Hynyn uit, kwamen de berghellingen dicht bij
elkaar, zodat er slechts een nauwe doorgang openbleef tussen steile
rotsen. Toen de grote paarden van draf overgingen in galop, leek
het diep uitgesneden ravijn steeds sneller dichterbij te komen. In
het voorbijgaan zag Linden gras, wat struiken en hier en daar wat
aliantha. Tot haar verrassing begon ze van Hyns' snelheid te
genieten. De bewondering en hulp van de Ramen waren niet zo
moeilijk te begrijpen. Net als veel van het Land dat buiten Heer
Veils' invloedssfeer lag, waren ook de Ranyhyn oneindig waardevol.
Ze wist echter niet, of zij wel kon voldoen aan wat zij van haar
verlangden.
'Wat gebeurde er toen?' vroeg zij aan haar metgezel. 'In het
verhaal van de Opperheer,' antwoordde Staf, 'droeg Myrha haar naar
een geheimzinnig bergmeertje, omsloten door de Zuidron Bergen, waar
honderden Ranyhyn bijeen waren gekomen. De Ranyhyn galoppeerden in
opperste vervoering door het dal rond het meertje en pauzeerden af
en toe even, om van het donkere water te drinken.
Toen de Opperheer ook wat dronk, werd zij in de geest verenigd met
de grote paarden en deelde hun gedachten en ideeën. Zo kwam zij
erachter, dat zij hier was gebracht, om deel te nemen aan de
paardenrite van Kelenbhrabanal, Vader der Paarden, Hengst van de
Eerste Kudde. De Ranyhyn hielden deze rite al vele generaties in
het diepste geheim, opdat het lot van Kelenbhrabanal nooit zou
worden vergeten. Ik weet niet wat Hynyn en Hyn van ons verlangen,'
voegde hij eraan toe. 'Het kan zijn dat zij ons meenemen, om ook
deel te nemen aan de paardenrite. En anders gaat het om iets waar
de Haruchai niets van af weten.' Door het gedempte hoefgetrappel
suggereerde zijn toon een soort schouderophalen. Wat de bedoelingen
van de Ranyhyn ook waren, hij was kennelijk niet van zins zijn
eigen plannen erdoor te laten dwarsbomen. Of misschien was hij niet
zo standvastig. Zijn volk hield van de grote paarden. En Hyn en
Hynyn hadden hem net zo goed hun wil opgelegd als Linden.
Ook leek hij te aarzelen, haar de rest van het verhaal te
vertellen... 'Wat was het?' vroeg zij. 'Kelenbhrabanals' lot?' Wat
hadden de Ranyhyn van Covenants' dochter gewild? 'In de tijd
voordat Berek Halfhand de eerste Opperheer werd,' vervolgde de
Meester, voerden de Ranyhyn strijd tegen de wolven van Klauwtand de
Verscheurende en werden afgeslacht. Treurend om de decimering van
de Eerste Kudde, probeerde Kelenbhrabanal het conflict uit de
wereld te helpen, door het op een akkoordje te gooien. De Vader der
Paarden zou zijn eigen keel aan Klauwtand aanbieden. In ruil
daarvoor zou de Verscheurende zijn oorlog tegen de Ranyhyn
staken.
Klauwtand ging maar al te graag akkoord met het voorstel. Maar hij
hield zich niet aan zijn woord. Toen hij Kelenbhrabanal had
vermoord, liet hij zijn wolven los op de Vlakte van Ra. De
slachting van de Ranyhyn ging gewoon door. Ze zouden zeker zijn
uitgeroeid, als de Ramen hen niet te hulp waren gekomen in hun
lange strijd. Deze kennis deelden de Ranyhyn met Opperheer Elena om
haar te waarschuwen,' besloot Staf op vlakke toon, 'maar zij
luisterde niet naar hen.'
Hij leek te geloven dat hij Lindens' vraag zo voldoende had
beantwoord. Maar zij was nog niet tevreden. 'Hoe luidde de
waarschuwing?' drong zij aan. 'Ik begrijp niet wat Kelenbhrabanal
met Elena te maken had. Zij was niet op zoek naar een manier, om
zichzelf op te offeren.' Niet volgens het weinige wat Linden van
die gebeurtenissen had gehoord.
De Meester leek te zuchten. 'Je kent het verhaal. Opperheer Elena
zocht de Zevende Stelling, de Macht die Beveelt, opdat zij Kevin
Landverwoester vanuit het graf tegen Corruptie kon opzetten. Zij
geloofde dat wanhoop Kevins' hart zou harden, hem vanuit zijn pijn
zou omvormen tot staal en hem tot haar onoverwinnelijke werktuig
zou maken. Hierin vergiste zij zich echter, een vergissing waarvoor
het Land een hoge prijs moest betalen. Bannor was destijds, net als
de Haruchai nu, van mening, dat de Ranyhyn een zwakke plek in het
bevattingsvermogen van de Opperheer hadden waargenomen. Door middel
van hun paardenrite probeerden zij haar gedachtegang te veranderen.
Zij wilden dat zij zou begrijpen dat wanhoop voorbij de grenzen van
de dood, niet krachtiger is, dan tijdens het leven.' Als Bannor en
zijn afstammelingen gelijk hadden, hadden de Ranyhyn Elena's
toekomst in haar jonge ogen kunnen lezen. Zij hadden gezien wat
haar te wachten stond: wie zij zou worden, wat zij zou doen.
En Elena had niet naar hen geluisterd. Toch waren zij haar blijven
dienen. Tot op het allerlaatste moment hadden zij gehoopt, dat zij
van hun rite zou leren. Of misschien hadden zij haar bij voorbaat
haar menselijke dwaasheid vergeven... Nu probeerde Staf, net als
zij, op zijn beurt Linden te waarschuwen.
Het was erg jammer, dacht zij bij zichzelf, dat de Meesters ook
niet luisterden.
Voorbij het ravijn dat hen van de Dolers Zoom wegvoerde, droegen
Hyn en Hynyn hun berijders in galop over berghellingen, die baadden
in zonlicht en geurden naar wilde bloemen en voorjaar. Voortdurend
in de zon reden zij om de ene na de andere granieten pilaar heen,
stortten zich in geulen en sholas, die tussen de pieken door
plooiden en kletterden dan weer zonder vaart te minderen de hoogste
hellingen op. Zo nu en dan leek de bodem onder hen rotsachtig
genoeg, om berggeiten te laten struikelen, maar zij galoppeerden
zonder enige aarzeling verder. Een tijdlang was Linden ervan
overtuigd, dat de paarden zichzelf zouden uitputten. Langzaam maar
zeker realiseerde zij zich echter dat beide dieren zich zelfs nog
inhielden: dat zij over gigantische reserves beschikten en nog niet
eens hun echte kracht hadden aangesproken. Misschien was hun
zelfbeheersing wel bedoeld om haar te sparen.
Gelukkig inspireerde de onschendbare zekerheid van Hyns' lange
passen tot een bijna autonoom vertrouwen. De merrie leek zo
betrouwbaar als de beenderen der Aarde. In slaap gesust door dit
vertrouwen, voelde Linden zich ten slotte zelfs een beetje
wegdoezelen. De warmte van de zon drong in haar botten en de
prikkelende atmosfeer van de bergen leek de angst uit haar longen
te verdrijven. Uiteindelijk ebden al haar angsten weg en dutte zij
in.
Later schrok zij wakker, omdat de beweging ophield. De Ranyhyn
waren gestopt in een diepe geul, die werd gevoed door een klaterend
beekje. Terwijl het water langs een klein struikje aliantha danste,
grinnikte het in zichzelf, alsof het hoog in de bergen een grappig
verhaaltje had gehoord. Hyn en Hynyn pauzeerden om hun berijders de
kans te geven iets te eten en te drinken.
Staf was al afgestapt. Nog half in slaap, liet Linden zich, zonder
eraan te denken zich zorgen te maken om de hoogte, van Hyns' rug
glijden. Op onzekere benen liep zij naar het beekje om haar dorst
te lessen en voegde zich vervolgens bij haar reisgenoot, die bij
een van de prijsbessenstruiken zat. Ze zag meteen dat het rijden
zijn wonden geen goed had gedaan. Dat gold zowel voor zijn
inwendige kwetsuren als voor zijn gewonde heup. Zijn lippen waren
bleek, zijn huid askleurig en zijn pijn was zo scherp, als die van
gecompliceerde breuken. Niettemin had hij de moed nog niet
opgegeven. Hij was nog niet aan het eind van zijn Latijn. En het
smakelijke fruit was voor hem even weldadig als voor haar. Met haar
gezondheidsbesef kon zij precies volgen, hoe de herstelde
vitaliteit door zijn lichaam stroomde. Het duurde niet lang voordat
ze geloofde dat hij wel tegen een nieuwe rit was opgewassen. Aan de
stand van de zon zag ze dat het al ver in de middag was. Daar
schrok ze van. Ze moest langer hebben geslapen dan zij had gedacht.
'Heeft die Bannor er toevallig ook bij verteld,' vroeg ze aan Staf,
'hoe ver het is naar dat bergmeer?' De Haruchai keek haar ernstig
aan. 'Het is niet zeker dat het bergmeer van de paardenrite onze
eindbestemming is.' Linden knikte. 'Dat begrijp ik. Ik zeg ook maar
wat. Ik heb gewoon iets nodig om mijn hoop op te
vestigen.'
'Natuurlijk.' Hij tuurde omhoog naar de hoogste pieken. 'Opperheer
Elena zei dat ze vanaf Mithil Nedersteen een dag en een nacht in
volle galop had gereden. Bij de Dolers Zoom hadden we een deel van
die afstand ongetwijfeld al achter ons. Misschien nog wel meer...'
Schouderophalend draaide hij zich om om naar Hynyn te
hinken.
Beide Ranyhyn hadden wat staan grazen en uit het beekje gedronken.
Nu ging de hengst ongevraagd naast een rotsblok staan dat uit de
wand van de geul stak. Kennelijk begreep Hynyn dat zijn berijder
hem wellicht niet meer zonder hulp kon bestijgen. Toen Staf zich
eenmaal op het rotsblok had gehesen, kon hij gemakkelijk op Hynyns'
rug komen. Geroerd door de scherpzinnigheid van de Ranyhyn volgde
Linden zijn voorbeeld. Toen zij weer zat, draafden Hyn en Hynyn de
geul uit, om hun tocht voort te zetten. Hierna werd het terrein
moeilijker begaanbaar, de bodem steeds rotsachtiger en de
berghellingen steiler. Kaal gesteente tekende zich scherp af tegen
de hemel, grijs van ouderdom en kou, bespikkeld met korstmossen.
Scheefgegroeide bomen klemden zich stevig vast in rotsspleten en
hardnekkige graspollen gingen over in hellingen van gletsjerpuin.
Tegelijkertijd daalde de temperatuur, alsof de Ranyhyn een
koninkrijk van ijs tegemoet renden. Hyn en Hynyn hadden hun
berijders ver van elke bodem gevoerd, die het weelderige gras van
de Dolers Zoom kon voeden. Telkens wanneer een hoog oprijzend blok
graniet de zon tegenhield, speet het Linden dat ze niet een van
Liands' warme mantels had meegenomen, dat Liand zelf niet bij
haar was. De Ranyhyn moesten het hier wat rustiger aan doen, hoewel
zij nog steeds snel reisden. Er waren geen wolken zichtbaar aan de
omsloten hemel, maar Linden rook een storm in de gure bries. Ergens
voorbij het domein van deze ruwe bergtoppen dreigden regen en wind
en moeilijkheden. Instinctief vreesde zij dat een onheilspellende
kracht zich had samengepakt om de Ranyhyn van hun doel af te
houden. Staf toonde geen enkele bezorgdheid, maar dat stelde haar
niet gerust.
Via Anele had Heer Veil haar ervan verzekerd, dat hij het Land geen
kwaad had gedaan. Ik heb slechts hier en daar wat goede raad
ingefluisterd en de gebeurtenissen afgewacht. Zij vermoedde dat hij
te zeer op haar neerkeek om tegen haar te liegen. Toch leken er
grote machten voor hem te werken. En zij geloofde geen moment dat
Hyn haar buiten zijn bereik had gebracht... Als je bang bent voor
wat er is gebeurd, denk dan aan de Elohim en wees bevreesd. Esmer
kon getuigen van de wreedheid van zulke erfenissen. Langzaam maar
zeker veranderde Lindens' onrust in een meedogenloze pijn, die haar
hele bewustzijn leek te omvatten. Ze had niet langer oog voor de
prachtige uitzichten die zich voor haar ontvouwden, of voor het
voortschrijden van de zon langs de hemel. Zo nu en dan schudde een
onaangekondigde schok haar voldoende door elkaar, om te zien dat
haar omgeving zo steil was geworden als kerktorens en zo scherp als
messen. Ruw graniet dat slechts werd verzacht door ijs en afstand
sneed het daglicht in stroken en baande de weg voor de duisternis.
Vervolgens kwam de pijn in haar benen en rug weer opzetten en
ontglipte haar weer het vermogen om te zien, hoe de wereld steeds
kleiner leek te worden. Al snel werd hij te klein om haar zoon te
bevatten: of Anele en Liand en de Ramen, of de herinneringen
aan de man die zij had lief gehad. De tijd verstreek en het werd
aanmerkelijk kouder toen de Ranyhyn aan de overzijde van een ruwe
pas afdaalden in een omsloten diepte, een onheilspellend
halfduister, een winterse groeve. Van het laatste zonlicht afdalend
in schaduwen, leken zij het voorjaar, de warmte en alles wat hun
vertrouwd was achter zich te laten. Onder hun hoeven werd de bodem
scherp en gebroken, het oude gesteente uiteengeslagen in scherven
en onherkenbaar veranderd door een eeuwigheid van nimmer smeltend
ijs. Slechts beschermd door Hyns' overvloedige warmte, trok Linden
zich rillend terug in zichzelf.
Ergens boven het allesomvattende halfduister bevonden de bergtoppen
zich nog steeds in het daglicht, maar de aanraking ervan ging
verloren in de schaduwen en wat overbleef, was een vroegtijdige
avondschemering. Aan de hemel glinsterden vroege sterren koud tegen
de fluwelen duisternis, terwijl een heel eind vóór hen de nacht als
een geduldig roofdier klaar lag, om hen te bespringen. Tot nu toe
hadden Hyn en Hynyn zich bereid en in staat getoond in de eerste
levensbehoeften van hun berijders te voorzien, maar Linden kon
zich niet voorstellen hoe zij haar tegen deze kou dachten te gaan
beschermen. Geconditioneerd door Covenants' wantrouwen voor zijn
vermogen om de wilde magie onder controle te houden, had zij zelfs
nog nooit overwogen zijn ring te gebruiken, voor iets zo eenvoudigs
en noodzakelijks als warmte. Als de Ranyhyn haar echter niet
verrasten met nieuwe voorzienigheid, zou ze geen andere keus hebben
dan de gevaren te riskeren, die hem hadden weerhouden. Toen daalden
de paarden echter af tot onder een soort thermocline, een
onzichtbare grens, waaronder de kou begon te verdwijnen. Na de
eerste omslag bleef de lucht nog onaangenaam kil, een kilte
die deed denken aan vrieskou en eenzaamheid. De scherpe randjes
waren er echter, in elk geval tijdelijk, vanaf. Al snel verschenen
er hier en daar polletjes taai, grijs gras tussen de ruwe stenen.
In de dieper wordende schaduwen, werd de helling iets minder steil
en verspreidde het gras zich over de bodem. Enige tijd later bevond
Linden zich in iets wat leek op een door rotswanden omsloten dal.
Met als enige lichtbron de onverschillige sterren in de verte, was
de overkant niet meer dan een dieper zwart in de
schemering, maar de vallei leek meer dan groot genoeg voor de
paardenrite, die Staf had beschreven. De met gras begroeide bodem
was betrekkelijk vlak en effen: misschien was hij wel aangestampt
door ontelbare generaties paardenhoeven. In het midden van de
vallei lag een plek die volkomen zwart was, als een schijf van
obsidiaan, een grove cirkel, die ondoordringbaar was voor licht. Er
reflecteerde helemaal niets in, niet eens sterren. Ze zou meteen
hebben gedacht dat het steen was, als Staf haar niet over een
bergmeertje had verteld - en als mysterieuze wateren haar niet
hadden aangeroepen, om haar te waarschuwen voor een macht, die was
opgeweld uit de dieptes van de Aarde. Hyn en Hynyn hadden hun
geheime bestemming bereikt.
Zij draafden verlangend naar het meertje, de oren gespitst en
luid snuivend door hun neusgaten. Linden verwachtte dat zij meteen
naar het water zouden gaan om te drinken, maar na enkele
passen schudde Hyn haar abrupt op de grond. Het was zo onverwacht
dat zij onhandig neerkwam en bijna viel. Ze kreeg bijna meteen
gezelschap van Staf, die zich op zijn goede been liet vallen om
zijn heup te ontzien. Met knikkende knieën keek Linden hoe de
hengst en de merrie zich samen naar het meertje haastten en hun
neuzen in de diepe duisternis dompelden. Ze had tijd om te denken:
Honderden Ranyhyn? Waar waren de anderen dan? Elena was nog een
kind geweest en misschien overweldigd door alles wat ze zag: maar
zo erg kon ze zich toch niet hebben vergist? Twee paarden vormden
toch geen paardenrite? Het waren er te weinig... Toen stormden Hyn
en Hynyn weg van het water en begonnen met donderende hoeven om het
meer heen te draven, alsof ze op hol waren geslagen. Linden had nog
nooit zo'n woeste galop gezien. Ze kon slechts vage vormen
onderscheiden in de schemering: rennend leken de Ranyhyn weinig
meer dan vlekken, op de in schaduwen gehulde voet van de rotsen.
Toch spraken zij luid en levendig tot de versterkte dimensie van
haar zintuigen, doordrongen van Aardkracht en zo helder als
vreugdevuren. Het drinken uit het meer leek hun aangeboren
levenskracht te hebben aangewakkerd. Zij straalden een intense
hitte uit. Zij voelde hun zweet, als was het het schuim van
hysterie. Als Staf haar niet van Elena's bezoek aan deze plek had
verteld, zou Linden zeker hebben gedacht dat Hyn en Hynyn gek waren
geworden. Maar zij waren slechts met z'n tweeën... Waarom waren zij
alleen? Waar waren de rest van de Ranyhyn? Nog steeds bevend van de
kou, fluisterde zij: 'Staf.' Hij moest haar uitleg geven. Maar ze
kon geen woorden vinden voor wat haar ontbrak, behalve dan zijn
naam. De wilde race van de Ranyhyn trok aan haar bewustzijn, haar
denkvermogen en zoog haar geest weg met centrifugale kracht. Bij
wijze van antwoord op haar onuitgesproken vraag, keerde de Meester
het meertje de rug toe en begon naar de dichtst bijzijnde rotswand
te hobbelen. 'Wacht,' hijgde zij. Ze had te lang op een paard
gezeten en was te ver verwijderd van enige realiteit waarvan ze
iets begreep: ze was vergeten hoe ze zijn aandacht kon trekken.
Toch hunkerde ze naar zijn gezelschap. Ze had geen idee hoe ze
zelfs dit kleine onderdeel van een paardenrite in haar eentje onder
ogen moest zien. 'Staf, alsjeblieft!' riep ze, omdat hij niet was
blijven staan en haar boven het gedender van de paardenhoeven niet
eens leek te hebben gehoord. 'Ik wil het zo graag begrijpen!' Op
één voet balancerend, bleef hij even staan. 'Dan moet je uit het
meer drinken.' Hij klonk heel zeker van zichzelf. 'Dan zal je
begrijpen wat de Ranyhyn je willen laten begrijpen.' Hij hinkte
weer verder. 'Wacht!' riep zij nogmaals. 'Wat bedoel je? Wat
gebeurt hier?' Zijn onwilligheid maakte haar bang en angst
verankerde haar tegen de werveling van de Ranyhyn. 'Wij zijn hier
toch samen? Moet jij dan ook niet drinken?' Zij haastte zich achter
hem aan. Hij was niet van plan om te blijven staan, maar op dat
moment flitsten Hyn en Hynyn opeens voor hem langs, zo dichtbij,
dat hij wel moest stoppen, om een botsing te voorkomen. Toen waren
zij weer verdwenen. Zo vaag als luchtspiegelingen. Ze leken te
worden opgeslokt door de invallende duisternis en waren praktisch
onzichtbaar, waar je ook stond. Staf wachtte tot zij hem had
ingehaald. Zijn vage gestalte in de schemering slaakte een zucht.
Toen Linden bij hem stond, zei hij: 'Deze paardenrite is niet voor
mij. Ze hebben mij alleen gedwongen om mee te gaan, opdat ik jou
indien nodig kan beschermen.'
Nu vroeg het galopperen van de paarden niet langer zachtjes om haar
aandacht. In plaats daarvan eiste het haar aandacht, een
verzoek dat te trots was om te vragen.
'Hoe weet jij dat?' wierp zij tegen. 'Hyn en Hynyn zijn Ranyhyn.
Denk je nu echt dat zij niet voor mij kunnen zorgen?' 'Ik ben
Haruchai,' antwoordde hij, alsof dat antwoord volstond. 'Wij hebben
geen behoefte aan paardenriten.' Zijn houding leek eraan toe te
voegen: Of aan water dat geesten met elkaar vermengt. Zijn eigen
mensen gebruikten al duizenden jaren lang een mentale vorm van
communicatie.
'O, wat een onzin.' Boosheid veinzend om haar bezorgdheid te
verhullen, legde Linden een hand op zijn schouder en draaide
zichzelf, of hem, zodanig om, dat zij in zijn donkere gezicht kon
kijken. 'Waarom niet? Jouw mensen zijn de Meesters van het Land.
Jullie zijn er verantwoordelijk voor. En dit is een waarschuwing.
Dat heb je zelf gezegd. De Ranyhyn hebben Opperheer Elena hier
naartoe gebracht om haar te waarschuwen.' Honderden Ranyhyn. Niet
slechts twee. 'Vinden jullie dan niet dat je elke waarschuwing kunt
gebruiken, die je krijgen kan?'
'Nee, dat vinden wij niet,' antwoordde Staf. 'Wij hebben de les van
Kevin Landverwoester goed in onze oren geknoopt. Wij vinden geen
waarde in wanhoop.' Ze kon zijn gezichtsuitdrukking niet
zien, maar zijn aura leek een afwijzing, die in steen was
gegrift. 'Nee,' protesteerde zij, alsof ze zeker was van haar zaak.
'Nee.' Haar handen rustten nu allebei op zijn schouders. 'Bannor
hoorde wat Opperheer Elena zei, maar niemand van jullie hoorde de
waarschuwing.' Opnieuw denderden Hyn en Hynyn voorbij. Zij renden
door de vallei met waanzin en opwinding in hun ogen, de
hartstocht van dieren, die niet konden vragen. Ergens boven het
kabaal van hun hoeven uit meende Linden in de verte het gerommel
van de donder te horen. 'Oké,' vervolgde zij, 'Kelenbhrabanals'
wanhoop heeft de Ranyhyn niet gered. Dat weet ik. Maar wat dan wel?
Het was niet iets groots. Geen Heren of Bloedwachten of witte
ringen of Staven. De Ranyhyn werden niet gered door Geloftes, of
onvoorwaardelijke trouw, of enige andere vorm van
Haruchai-meesterschap. Dat was de echte waarschuwing.'
'Linden Avery?' Staf klonk onverbiddelijk, klaar voor een
geringschattende opmerking. Maar ze was al te ver en had hem te
hard nodig, om nu nog op te geven. 'Het was iets veel simpelers dan
dat. De eenvoudige, belangeloze toewijding van gewone mannen en
vrouwen.' De Ramen. 'Je hebt het zelf gezegd. De Ranyhyn werden
bijna uitgeroeid, totdat zij de Ramen vonden, die voor hen wilden
zorgen. Ze wilden Elena laten begrijpen, dat zij genoeg was. Dat ze
Kevin niet uit de dood hoefde op te wekken,' of slaap en hartstocht
hoefde op te geven, 'of iets anders buitengewoons hoefde te doen,'
behalve al wat menselijk was. 'Het enige wat zij hoefde te doen was
op zichzelf vertrouwen.' In haar dromen had Covenant Linden
hetzelfde verteld. Staf staarde haar aan, in de duisternis kon
zij niet zien wat hij dacht. Terwijl zij toekeken hoe Hyn en Hynyn
elkaar achterna zaten door de vallei, zei hij een hele tijd niets.
Toen vroeg hij, met zorgvuldige precisie: 'En jij beschouwt wit
goud niet als iets buitengewoons?' Op die vraag had ze geen
antwoord, behalve: 'Misschien wel. Ik weet het niet. Misschien is
het niets meer dan de persoon die het gebruikt. Maar daar gaat het
nu toch niet om? Wil je niet weten waarom Hyn en Hynyn hier alleen
zijn? Vind je het niet belangrijk dat hier geen andere Ranyhyn
zijn?' Ze wist niet zeker of hij haar wel had gehoord en of het hem
iets kon schelen. Even later kwam ze er echter achter, dat zij wel
degelijk tot hem was doorgedrongen, ondanks zijn zelfverzekerdheid.
Zonder een woord van instemming of bevestiging draaide hij zich om
en hobbelde in de richting van het meer. Opnieuw rommelde in de
verte dreigend de donder. De lucht voelde geladen, met kracht en
tumult en zwaar van statische elektriciteit en verwachting, alsof
het machtige water van het bergmeertje werd verstoord door snel
naderende stormen. Terwijl ze haar adem inhield, om het bonken van
haar hart te bedwingen, haastte Linden zich, om Staf in te halen en
liep met hem mee naar het meer. Rondom hen beschreven Hyn en Hynyn
steeds kleinere cirkels, alsof zij hun waanzin naar binnen
richtten, naar hun berijders. O, Covenant, bad zij in stilte, ik
hoop dat dit is wat je wilde. Je hebt gezegd dat ik iets
onverwachts moest doen. Dit was het resultaat.
De kracht van het zwarte water leek bij elke stap te groeien. Ze
kon het duidelijk genoeg waarnemen, om te weten dat het niet giftig
of verontreinigd was. Het was eerder een uitdrukking van
Aardkracht, zuiverder dan alles wat ze hiervoor had meegemaakt.
Niettemin ging de pure kracht ervan haar begrip te boven. Ze kon de
oorsprong ervan niet vaststellen en ook niet raden wat de effecten
konden zijn. Het was te extreem voor het menselijk lichaam. Toch
had Elena van ditzelfde water gedronken, toen ze een jong meisje
was en nog niet werd beschermd door de kennis en de
verdedigingsmiddelen van haar Heerschap. De tranen rolden uit
Lindens' ogen, toen zij de rotsachtige oever van het meer
bereikten. Communie. Vermenging. De Ranyhyn wilden hun geest met
haar delen. Hun waanzin. 'Staf.' Ze moest haar stem uit het diepst
van haar borst naar boven slepen. 'Misschien kan ik beter eerst
gaan. Voor het geval...' Ze kon niet uitleggen waar ze zo bang voor
was. Het wateroppervlak van het meer leek te knetteren van
energie, beginnende bliksem, dreigende hysterie. In die
ondoordringbare dieptes bestonden geen sterren. In plaats daarvan
strekte een inktzwarte duisternis zich uit naar het merg van de
wereld. 'Je hoeft niet bang te zijn,' antwoordde de Meester. 'De
Ranyhyn willen je alleen maar kennis bijbrengen. Zij zullen je niet
gek maken.' Ook al zouden ze misschien haar hart breken. Toen
knielde hij, zonder een moment te aarzelen en bracht zijn gezicht
naar het water. Zijn voorbeeld trok haar mee. Op deze plek, nu er
zoveel op het spel stond, wilde ze niet alleen achterblijven. De
aanraking van het water op haar lippen en tong was zo koud als
vuur. Toen ze het doorslikte, brandde het in haar als een
vlammenzee van absoluut ijs. Toen schoot ze overeind en begon met
de Ranyhyn mee te rennen. Ze rende en rende, als een bezetene en
wierp zich in extase of diepe ellende door de vallei, alsof ze
volkomen buiten zinnen was.
4
Zonder Acht te Slaan op de Regen
Linden Avery en Staf
van de Haruchai keerden in een geselende regenbui terug naar de
Dolers Zoom. In elkaar gedoken over de halzen van hun Ranyhyn,
reden zij het kampement van de Ramen binnen, alsof zij werden
voortgedreven door dorsvlegels, terwijl achter hen gure windvlagen
de bergtoppen teisterden en bitterkoude slagregens de vallei van
alle kanten binnenvielen, verwrongen tot chaos, door woest kolkende
stormvlagen. Achter hen klonken regelmatig zware donderslagen.
Steeds opnieuw gaven bliksemflitsen de verzamelde donderwolken de
kleur van blauwe plekken en waanzin: een gezwollen, loodgrijze
kleur, vol zilver, als ontketende wilde magie. Zij waren twee dagen
en een nacht weggeweest. Gewaarschuwd door verkenners van de
Koorden, of door de een of andere instinctieve band met de grote
paarden, haastte een menigte Ramen, vergezeld door Liand, zich uit
hun huizen, om de Ranyhyn en hun berijders te begroeten. Staf kon
zonder hulp afstijgen, hoewel hij wel even stond te wankelen. De
kou en de verschrikkelijke ontberingen, gecombineerd met de naweeën
van zijn verwondingen, hadden zelfs zijn enorme kracht uitgeput.
Hij had wel kunnen spreken, maar alleen als hij daarmee zijn
metgezel had kunnen helpen - en als hij zich boven de woeste
regenvlagen uit verstaanbaar had kunnen maken. Maar Lindens'
vingers moesten voorzichtig van Hyns' hals worden losgemaakt. Ze
moest letterlijk van Hyns' rug worden afgetild. Zij hing verstijfd
in Liands' armen en de ondersteunende armen van de Ramen, niet in
staat zich te bewegen, stijf van ellende en tot op het bot
verkleumd, zo koud en ellendig en verloren, dat zij niet eens
meer kon rillen. Al haar spieren waren gespannen, ze ademde
nog maar heel oppervlakkig en huilde aan één stuk door met de regen
mee.
Het enige wat haar in leven had gehouden was Hyns' dampende warmte.
Misschien had ze zichzelf eerder op de dag nog wat opgepept met wit
vuur. Dat zou Staf wel weten. Uren geleden had de storm haar
vermogen om haar macht te gebruiken al aan flarden gescheurd en van
haar afgenomen. Als ze niet languit op Hyns' nek had gelegen en
zich daar uit alle macht aan had vastgeklemd, had haar lichaam haar
zeker in de steek gelaten. Er school boosaardigheid in de
knarsentandende regen en de bijtende wind en zonder haar paard had
ze het zeker niet overleefd. Liand, zelf ook half huilend van
wanhoop, droeg haar, geholpen door Bhapa en Pahni, naar het dichtst
bijzijnde huis met kookvuur. Verlangend om ook iets te kunnen doen,
sleepte Char armen vol hout en manden gedroogde mest aan, om het
vuur op te stoken. Hami druppelde warm water tussen Lindens'
bloedeloze lippen, terwijl de Nederstener haar keel streelde om
haar te helpen slikken. Met onverwachte tederheid beet Mahrtiir in
twee of drie prijsbessen, haalde de pitten eruit en kuste
vervolgens het vruchtvlees en het sap in haar hulpeloze mond. Elke
hulp afwijzend, strompelde Staf het huis binnen, zodat ook hij warm
kon worden. Zowel Hyn als Hynyn drong zich tussen de Ramen door
naar binnen, ook al was het plaggendak zo laag, dat zij hun hoofden
gebogen moesten houden en raakten de schouders van de hengst bijna
het plafond. Samen waakten zij over Linden. Hun bezorgdheid
verdampte de regen van hun lichaam. Toen kokhalsde
Linden, slikte krampachtig en kokhalsde weer, waarna er
iets van de spanning uit haar spieren verdween. Langzaam maar zeker
verspreidden de warmte van het water en de kracht van de aliantha
zich in haar zwaar beproefde lichaam, terwijl de hitte van het vuur
de kou van haar huid verdreef. Haar bleke wangen begonnen
geleidelijk aan een koortsige blos te krijgen. Er begonnen heftige
rillingen door haar lichaam te trekken, eerst in korte trillingen,
als de naschokken na een aardbeving, daarna in langere en zwaardere
vlagen, aanvallen, die zo heftig waren, dat ze in Liands' armen lag
te schokken. Het leek erop dat zij zou herstellen. Na een tijdje
trokken de Ranyhyn zich gerustgesteld terug. Zij verlieten het kamp
en verdwenen tegen de storm in. De meeste Ramen bogen voor hen,
toen zij vertrokken. Maar Mahrtiir bleef aliantha bereiden met zijn
tanden, Hami bleef kleine beetjes warm water aanbieden, die
Linden moeizaam doorslikte en Bhapa en Pahni masseerden voorzichtig
haar handen en voeten, in een poging haar bloedsomloop weer op gang
te brengen. Staf was aan de andere kant van het vuur gaan zitten.
Ook hij zat, ondanks zijn taaie gestel, een tijd lang heftig te
rillen. Maar toen de Ramen hem warm water aanboden, dronk hij het
op: ook accepteerde hij een paar prijsbessen, wat rhee en een
beetje stoofpot. Al gauw hield het rillen op en verloor zijn bruine
huid zijn berijpte kleur. In zijn ogen was nog iets zichtbaar van
doffe uitputting, maar de ergste effecten van de storm leek hij
achter zich te hebben gelaten.
Toen vroeg Tres Hami hem op zachte toon: 'Wil je nu praten,
Bloedwacht? De Ringheer kan ons niet vertellen wat haar is
overkomen. Ze kan ons ook geen aanwijzingen geven voor haar
verzorging. De pijn van wind en regen en kou begrijpen wij wel en
daar kunnen we ook iets aan doen. Maar inmiddels heeft zij ook een
koorts ontwikkeld, die wij niet begrijpen. Het is een koorts van de
geest, die wij niet kunnen behandelen. Wij zijn bang dat we het
alleen maar erger maken. Wil jij ons misschien vertellen wat er is
gebeurd?' De Haruchai keerde zijn gesloten gezicht naar Hami. 'Laat
de Uitverkorene dat zelf maar vertellen,' antwoordde hij, 'als ze
dat kan.' Behalve vermoeidheid, klonk er ook boosheid en oude
schaamte in zijn stem. 'Ik doe het niet.' Misschien had Liand wel
verontwaardigd willen reageren, of willen aandringen. Maar hij
hield zich in voor Linden, net als de Ramen, zodat zij niet
gestoord zou worden. Zij leek een tijdje te slapen. De rillingen
namen wat af. Toen opende zij heel even haar ogen en keek angstig
om zich heen, hoewel zij niet echt bij bewustzijn kwam. Even later
begon ze echter wel weer gemakkelijker te ademen. Hami druppelde
nog wat water tussen haar lippen, dat ze zonder kokhalzen
doorslikte. Ook de fijn gekauwde aliantha, die Mahrtiir in haar
mond stopte, slikte ze door. Beetje bij beetje begon ze zichtbaar
sterker te worden. De koude rillingen hielden niet op, maar kregen
wel een ander karakter. De kou trok langzaam weg uit het merg van
haar botten, de dieptes van haar longen en de kern van haar
inwendige organen, maar een andere koorts nam zijn plaats in.
Ze bleef maar zo rillen, omdat ze flink ziek was geworden: een
ziekte die zo diep ging dat hij bijna metafysisch was. De Ramen
hadden haar wel wondleem willen toedienen, maar hun kleine voorraad
van het mysterieuze slijk was uitgeput. Ze hadden haar amanibhavam
kunnen geven, als zij niet bang waren geweest, dat het te krachtig
voor haar was - of dat het het verkeerde soort koortswerend middel
was voor wat haar mankeerde. Uiteindelijk kon Liand niets anders
meer doen dan haar vasthouden en haar naam fluisteren, steeds
opnieuw: 'Linden. Linden,' alsof hij met die simpele bezwering de
koorts uit haar ziel hoopte te verdrijven. Toch bleef ze oplevingen
houden. Toen zij haar ogen weer opende, schitterden ze van de
koorts, zo troosteloos als sterren. Een dun laagje bewustzijn
vertroebelde echter hun ontzetting. Toen ze een paar slokken nam
uit de beker water, die Hami aan haar lippen hield, leek het bijna
alsof ze dat bewust deed. Opeens veranderden haar rillingen in een
hoestbui en probeerde zij overeind te komen, om haar longen schoon
te hoesten. Liand hield haar schouders vast, zodat ze niet voorover
zou zakken, naar het vuur, of opzij zou vallen.
'God, Staf,' kuchte ze zwakjes. Haar stem klonk gekweld, vreselijk
hees, alsof ze uren lang op de toppen van haar longen had
geschreeuwd. 'Die arme paarden...
O, zoon van mij.' De tranen stroomden over haar wangen, terwijl ze
niet eens de kracht had om te huilen. Ze had tijd nodig om te
begrijpen waar ze was. Tussen haar en de paardenrite lagen vele
kilometers en bergen en woeste slagregens. Aanvankelijk kon ze zich
alleen Staf herinneren en herkende ze alleen zijn gezicht aan de
andere kant van de oplaaiende vlammen: de man die tegen zijn wil
met haar mee was gegaan. Als hij maar een fractie had gezien van
wat zij had aanschouwd...
Maar de paardenrite zelf bestond alleen nog maar in fragmenten. Die
kon ze zich niet herinneren, nu nog niet althans. Niet voordat ze,
met veel pijn en moeite, de schakels had gereconstrueerd, die haar
verbonden met deze vergeten schuilplaats, deze verloren
hitte, deze onvoorstelbare gezichten, half vertrouwd en
verdoemd. Haar rillingen verbrijzelden het verleden en lieten het
om haar heen liggen, als de splinters van gebroken glas. In haar
koorts raapte ze ze één voor één op, om haar gewonde hart mee open
te rijten. Hyn... Goed zo, ze herinnerde zich Hyn. De merrie had
haar in leven gehouden. Hyn was vlees geworden Aardkracht,
schitterend en smekend tegelijk, aanbeden en kwetsbaar. En
Hynyn, die Staf had gedragen... En het zwarte bergmeer, zo
uitzichtloos als wanhoop. Ze was er niet klaar voor.
Iemand, waarvan ze niet wist of ze hem kende, bood haar een
kommetje fijn gestampte prijsbessen aan. Ze at een beetje van het
krachtige fruit en voelde zich sterker worden. Covenant had eens
gezegd: Er is maar één manier om een man te
kwetsen die alles is kwijtgeraakt. Geef hem iets terug wat kapot
is. Ze had zich liever de storm herinnerd. Ze was gewaarschuwd
- en wist niet hoe ze die last moest dragen. Dus: Staf, Hyn en
Hynyn en het ijskoude bergmeer. En rennen...
Ontelbare rondjes door de vallei, alsof haar hart uit elkaar zou
barsten: even bezield als de Ranyhyn, zij het zonder hun
krankzinnige snelheid en hun soepele kracht. Samen hadden zij hun
gedeelde visioenen in de aangestampte aarde getreden. Ze had de
chemische reacties, die in haar lichaam plaatsvonden moeten
begrijpen. Haar gezondheidsbesef had haar eigenlijk in staat moeten
stellen, de krachtige werking van het bergmeer te benoemen. Maar
haar bewustzijn, haar eigen wil, waren bij de eerste slok van het
water verdwenen. Ze was één geworden met de Ranyhyn, niet
langer zichzelf. Ze waren maar met z'n tweeën. Niet omdat de
anderen haar, of Staf, of deze paardenrite hadden
afgewezen, maar omdat ze te veel schaamte voelden. Hyn en
Hynyn waren uitgekozen, om de schuld en de wroeging en het risico
van hun grootse ras op zich te nemen. Uitgekozen om zich op te
offeren... Linden wist wel zeker dat ze zich liever de
verschrikkelijke storm herinnerde. Toch konden herinneringen aan de
storm haar niet beschermen. De storm die gedurende de nacht boven
de bergen was losgebarsten, had alleen het vervagen van haar
metamorfose maar versneld, had haar alleen maar doorweekt en
gegeseld en verkleumd en uiteindelijk verdoofd, had alleen haar
sterfelijkheid hersteld. En sterfelijkheid was geen excuus. Het kon
haar niet beschermen tegen de consequenties van wat zij had
gezien, of van wat zij van plan was te doen. Alleen de dood
had die macht. En voor de dood kon ze niet kiezen. Niet zolang de
Versmader haar zoon had. Daarom moest zij zich alles herinneren.
Eén voor één raapte zij de scherpe scherven van de grond van haar
geest en sneed... Hyn en Hynyn, zo dapper als martelaren. Het
geestvermengende water van het bergmeertje, onbarmhartig en
onuitsprekelijk koud. Rennen.
Millennia van schaamte. En Jeremiah. O, zoon van mij.
'Ringheer,' zei een stem die haar vertrouwd voorkwam. 'Linden
Avery,' Was het Tres Hami? Hami, die dagen geleden was
achtergebleven, achter bergketens van wanhoop? Linden wist het
niet. 'Je moet iets zeggen. Je bent ziek. Wij weten niet hoe we je
moeten helpen.' Was zij ziek? O, ja. Absoluut. Maar het was geen
ziekte van het lichaam. Hoewel alles in haar krampachtig rilde, had
ze te veel tijd doorgebracht in de vervoering van Aardkracht, om
aan doodgewone fysieke koortsen te lijden. Ze was ziek van
visioenen: de herinneringen en de vooruitziendheid van de Ranyhyn.
Op een bepaalde manier reikten de grote paarden boven de Wet van
Tijd uit. Ze wisten wanneer ze ergens nodig zouden zijn. Ze wisten
hoe ver ze moesten reizen... Handen grepen haar bij haar schouders
en probeerden haar te ondersteunen. De stem van een man - Liand? -
fluisterde keer op keer haar naam en riep haar terug naar zichzelf.
Ze was bang dat hij zou ophouden, als zij niet kon antwoorden.
Tussen de rillingen door, probeerde ze te zeggen: 'Het bergmeer.'
Ze dacht dat ze hardop had gesproken. Haar schorre keel voelde in
elk geval de inspanning en de pijn van het geluid. Maar ze kon
zichzelf niet horen. De harde regen op het dak overstemde het
geluid van haar stem. 'De paardenrite.' Om haar heen echoden de
Koorden: 'Paardenrite', vol ontzag voor het voorrecht dat zij had
genoten. De stem van de vrouw, Hami, zei heel zacht: 'Net zoals we
dachten. De Ranyhyn beschikken over inzichten, die belangrijk voor
haar zijn.' Zij begrepen het niet. Hoe konden ze ook? Haar
koortsrillingen maakten hen zo vaag, dat ze nauwelijks bestonden.
Linden kon zich niet op hen concentreren. De enige die in haar ogen
helemaal echt leek was Staf, aan de andere kant van de vlammen, zo
onverzettelijk als steen. 'Alleen Hyn en Hynyn,' zei ze schor. Geen
andere Ranyhyn. 'De anderen konden het niet verdragen. Zij schamen
zich te erg.' Daar schrokken de Ramen van.
Zij vertroebelden als tranen. Stemmen protesteerden: 'Nee,' en:
'Nee.' Iemand siste door de regen: 'Het is niet waar. Ze liegt.'
Staf knipperde met zijn ogen. Toen zei hij op strenge toon: 'Het is
waar.' Hij knikte over de vlammen heen naar Linden. 'Kijk dan naar
haar. Zien jullie iets leugenachtigs in haar?'
'Maak jezelf niet te schande,' zei Hami tegen de verontwaardiging
van haar mensen. 'Jullie zijn toch niet blind? Zij heeft geen
onwaarheid in zich.' De koorts had alle leugens weggebrand, die
Linden eventueel had willen geloven. 'Wij zijn Ramen,' zei de Tres
op strenge toon tegen de Koorden. 'Wij horen de waarheid
aan.'
Zij luisterden naar haar, maar Linden niet. Er sijpelden
herinneringen uit haar hart, waarvoor ze geen woorden en geen moed
had. Hard genoeg rennend om de tijd te overwinnen, had zij
visioenen van de Ranyhyn gedeeld: geen beelden van Kelenbhrabanal
en Klauwtand, maar van het kind Elena, de dochter van Lena en
verkrachting.
Nog een waarschuwing...
Destijds was Elena een jong meisje, zo schattig als een kind kon
zijn en heel onschuldig, ondanks haar moeders' labiliteit. Lena was
geestelijk in de war geraakt, door aanranding en onvervulde
verlangens en daardoor niet geschikt om een kind op te voeden. Ook
Lena's beide ouders, Trell en Atiaran, waren in zekere zin gebroken
door wat hun dochter was aangedaan. Het gevolg was, dat Elena
eigenlijk in de steek was gelaten door haar eigen familie en werd
verzorgd door een jonge, verwaarloosde man, die Lena aanbad. In het
belang van het Land had hij Elena praktisch geadopteerd. Zijn
verbitterde tederheid en de hulp van de Ranyhyn, waren het enige
wat haar in leven hield. Voor Linden waren de eenzaamheid en de
nood van het meisje even duidelijk als die van Jeremiah, even
intens als de opgelegde verminking van haar zoon. De grote paarden
hadden Elena heel duidelijk gezien. Eenmaal per jaar, elk jaar
weer, was een Ranyhyn, een oude hengst, naar Mithil Nedersteen
gegaan om Lena's beproeving te verlichten, zo was hij er keer
op keer getuige van geweest, hoe het leven van het kind in die
korte tijd weer was veranderd. Toen de merrie Myrha de plaats van
de hengst had ingenomen, had zij haar invloed duidelijker in
Elena's hart waargenomen dan enige man of vrouw, die misschien van
het kind hield.
'Het gaat om Elena,' legde Linden zo duidelijk mogelijk uit, hoewel
ze geen woorden kon vinden. 'Daarom schamen de Ranyhyn zich zo. De
paardenrite heeft haar te gronde gericht.' Als Jeremiah na zijn
beproeving in Heer Veils' vreugdevuur de beschikking had gehad over
Ranyhyn, in plaats van over ziekenhuizen en operatiekamers, had een
opwinding, zoals die van Elena, hem misschien uit zijn schulp
kunnen halen. De Ramen herinnerden zich Elena's deelname aan die
rite, duizenden jaren geleden toch nog wel? Zij waren er niet bij
aanwezig geweest. Misschien had geen enkele Ramen ooit een
paardenrite meegemaakt. Maar ze moesten het verhaal hebben
gehoord... 'Zij geven zichzelf de schuld,' vertelde ze de vurige
vlammen, 'van wat er van haar is geworden.' Juist omdat de Ranyhyn
het wezen van hun kracht in Elena hadden herkend, had Myrha haar
lang geleden meegenomen naar die bijeenkomst. Zij konden heel ver
vooruit kijken in de tijd en voelden het gevaar, waarvoor Elena
jaren later zou komen te staan. En zij hoopten haar ervan te kunnen
weerhouden, haar noodlottige erfenis te accepteren. Nu wisten ze
dat zij daarin jammerlijk hadden gefaald. Zij hadden Elena de
arrogantie getoond van Kelenbhrabanals' wanhoop, met de gedachte
haar te kunnen leren, dat falen altijd nog beter was, dan
verkrachting. Lena had zich uit alle macht tegen Covenant moeten
verzetten. Het was beter rechtstreeks de strijd met Klauwtand aan
te binden en te sterven, dan te geloven, dat het een of andere
offer Klauwtands' wezen, of het lot van het Land, kon
veranderen.
Maar de les was niet tot Elena doorgedrongen. Het gedender van
honderden hoeven had haar er doof voor gemaakt en het één zijn van
de Ranyhyn had haar verblind. Covenants' geschenk had haar
gevoelloos gemaakt. Zij had de grote paarden altijd al geadoreerd.
Van hun rite had zij iets geleerd dat veel weg had van een
aanbidding voor Kelenbhrabanal. Zij had zijn offer geweldig
gevonden: een superieure heldendaad, die niet bezoedeld of
overtroffen kon worden. De paardenrite had haar niet van de
ondergang gered, maar had haar eerder nog wat steviger met beide
benen op de weg naar vernietiging gezet. Lindens' mond en keel
deden pijn van het praten: de woorden sneden haar als glasscherven,
splinters van het verleden. Toch dwong zij zichzelf om te zeggen:
'Zij denken dat zij het idee, om Kevin te bevelen, van
Kelenbhrabanal had.' Misschien zou zij de Vader der Paarden zelf
wel uit de dood hebben gewekt, als zij over de machtige kennis van
de Vroegere Heren had beschikt.
Nu zagen de Ranyhyn, dat zij ten prooi waren gevallen aan hun eigen
arrogantie. Bij het zien van Elena's kwetsbaarheid, hadden zij
zichzelf wijs genoeg geacht, om haar toekomst te kunnen
beïnvloeden.
Als Hyn en Hynyn daar echter waren opgehouden, had Linden hun
zelfverwijt nog kunnen begrijpen en misschien zelfs kunnen
weerleggen. Dan was haar ziel niet zo ziek geworden. De schaamte
van de grote paarden, zou ze dan hebben gezegd, was op zichzelf al
arrogant. De Ranyhyn hadden de verantwoordelijk voor Elena's daden
opgeëist, terwijl die last alleen en uitsluitend Elena toebehoorde.
Maar de twee paarden hielden niet op. Toen zij de herinneringen van
hun ras aan Elena met haar hadden gedeeld, begonnen zij hun verhaal
weer van voor af aan - met één weerzinwekkend verschil. In hun
visioenen vervingen zij Elena's gelaat door dat van
Linden.
Nog steeds om haar te waarschuwen. 'Nu zijn zij bang voor mij,'
jammerde zij, 'om diezelfde reden. Zij denken...' Ze kon het niet
zeggen. Het deed te veel pijn.
Toen hun geesten met de hare verenigd waren, vertelden Hyn en Hynyn
haar nog eens hetzelfde verhaal, maar dan, alsof het Linden was
overkomen in plaats van Elena, alsof Lindens' vader en moeder zowel
Atiaran en Trell waren geweest, als Lena en Covenant. En zij maakte
het ook samen met hen mee: het gebeurde allemaal opnieuw, met
dezelfde verwaarlozing en eenzaamheid, hetzelfde verdriet en gebrek
aan liefde - en dezelfde verheven liefde voor de Ranyhyn.
Meedogenloos beschreven Hyn en Hynyn Elena's eerste kennismaking
met de moord en het verraad van Kelenbhrabanal, alsof die crisis
niet te onderscheiden was van Lindens' ervaringen in het Land met
Covenant, onder de Zonnevloek. En nog steeds kwam er geen einde aan
de visioenen van de paarden. Met Elena hadden de Ranyhyn misschien
de vergissing gemaakt, de ware omvang van het gevaar achterwege te
laten. Zij was een kind geweest, te jong om de waarheid van hun
voorspellingen te begrijpen. Zij waren bang geweest haar te
overweldigen. In het belang van hun volk maakten Hyn en Hynyn
diezelfde vergissing niet met Linden. In plaats daarvan, vonden zij
in haar zelfs een nog diepere pijn. Wild in het rond galopperend
vonden zij de verwoestende herinneringen aan de periode, dat zij
bezeten was geweest door moksha Afslachter, de dodelijke angst voor
Jehannums' kwaadaardigheid. En met die wetenschap lieten zij haar
ervaren, wat er op dit moment met haar zoon gebeurde. Met de
beschadigde Jeremiah, die zich alleen kon verdedigen door zijn
geest leeg te maken. De enige die Linden scherp kon zien was Staf.
Hij had immers dezelfde visioenen gehad en dezelfde ontsteltenis
gevoeld? De Ranyhyn hadden hem niet tegen zijn wil naar hun
paardenrite gebracht, om zijn gevoelens te sparen. Toch zat hij
daar volkomen onberoerd, onaangedaan, aan de andere kant van het
vuur. Liand fluisterde nog steeds haar naam. Maar nu deed hij het
op zangerige toon, alsof hij haar op haar gemak wilde stellen:
'Linden, nee. Nee. De Ranyhyn zijn niet bang voor je. Dat kan
niet.' Zijn steun kon geen einde maken aan haar rillingen. Ze was
te ziek om te worden getroost. De bodem van de vallei doordrenkend
met haar pijn, zag zij Jeremiahs' hopeloze situatie, zoals Hyn en
Hynyn haar die wilden laten zien: alsof hij tegelijkertijd haarzelf
was, bezeten door een Afslachter en Thomas Covenant, verloren in de
hem, door de Elohim opgelegde toestand van stagnatie. Ze wilde hen
wanhopig graag terug hebben, Covenant en haar zoon. Hun levens
hingen er vanaf: het Land hing er vanaf. Dus reikte zij - of zou
dat doen - in hem, met haar gezondheidsbesef, op zoek naar de plek,
waar zijn geest nog leefde. De Ranyhyn maakten het in haar los en
deelden het met haar: een veld vol bloemen, onder een ongerepte
zon, vol van zuivere warmte en beloftes. Covenant en nu ook
Jeremiah, ontmoetten haar daar, of zouden dat doen, beiden weer
kinderen en onbezoedeld, in staat de liefde, het geluk en de
blijdschap van een kind te voelen. Toch waren de visioenen van de
paardenrite onnoemlijk wreed, want toen zij haar armen naar
Covenant en Jeremiah uitstak en hen naar zich toe wilde trekken,
kronkelde de Slang van het Einde der Wereld uit Covenants' mond en
leek het dierbare gezicht van haar zoon open te barsten, tot iets
wat net zo smerig en verachtelijk was als Smaad. Hyn en Hynyn
hadden er beter aan gedaan Linden meteen onder hun hoeven te
vertrappen. 'De Ranyhyn geloven,' zei ze met haar laatste krachten,
'dat ik hetzelfde ga doen wat Elena heeft gedaan.' Zou Staf niet
hetzelfde hebben gezegd, als hij had willen spreken? Maar hij zei
niets. Hij keek haar aan, met een weinig karakteristieke zachtheid
in zijn ogen. Op de een of andere manier wekte hij de indruk, dat
ook hij haar had willen troosten, als hij had geweten hoe. Hyn en
Hynyn hadden haar een waarschuwing gegeven. In tegenstelling tot
Elena, begreep zij dat. En zij begreep ook dat de grote paarden hun
inspanningen noodzakelijk achtten. Zij wilden hun schaamte sussen.
Hoe konden zij zien wat zij hadden gezien, vrezen wat zij hadden
gevreesd en niet proberen de hoop van het Land te beïnvloeden? Maar
zij wist niet waar, of op welk moment zij wilden, dat zij van haar
plannen zou afzien. En zij was niet van plan op een van haar
beslissingen terug te komen. Thomas Covenant had haar verteld, dat
zij op zichzelf moest vertrouwen. Ze wist niet dat ze in slaap was
gevallen, of dat haar vrienden haar op een van de bedden
hadden neergelegd en hadden toegedekt met dekens, of dat Liand
en Bhapa, Char en Pahni de hele nacht bij haar hadden gewaakt. Ze
wist niet wat ze had gedroomd en wat die droombeelden haar hadden
gekost. Toen zij echter wakker werd, hadden aliantha en Aardkracht
een metamorfose in haar teweeggebracht en voelde ze zich weer zeker
van zichzelf. Slaap, warmte en voedsel hadden eraan bijgedragen,
dat ze zich stukken beter voelde, maar ze kon nog steeds niet
ophouden met rillen. Nu begreep ze echter wel, wat er met haar aan
de hand was. Ze rilde, alsof ze koorts had, omdat ze ziek was van
angst. Haar plan om een cesuur binnen te gaan en hem van koers te
doen veranderen, kon de Boog van Tijd beschadigen of zelfs
vernietigen. En de enige die zij had, om haar door de vertakte
lagen van de geschiedenis te leiden, was een blinde, oude man, met
een gebroken geest. Hyn en Hynyn zouden haar helpen, zoals zij
Elena hadden geholpen, daaraan twijfelde zij geen moment. In
de paardenrite hadden zij haar trouw gezworen, duidelijk uitgedrukt
tegen de harde bodem van de vallei. Zij zouden haar overal brengen
waar zij wilde. En zij was ervan overtuigd geraakt, dat hun
waarschuwingen geen betrekking hadden op haar onmiddellijke keuzes.
De gevaren die zij voorzagen, lagen ergens in de toekomst, die nog
voor haar lag. Maar anderen om haar heen waren misschien niet zo
goed van vertrouwen, of zo wanhopig. Zij had iedereen die het
horen wilde verteld, dat de Ranyhyn bang waren voor wat zij zou
gaan doen...
De visioenen van de paardenrite hadden Staf er misschien toe
aangespoord, om zijn verzet weer op te vatten. Dat was mogelijk.
Aan de andere kant vertrouwde zij erop dat Liand achter haar zou
blijven staan. En dat Anele haar zou vergezellen, wist ze zeker.
Zelfs in zijn allerdiepste waanzin, zou hij alles op het spel
zetten, om de Staf van Gerechtigheid terug te krijgen. Maar wat ze
van de Ramen kon verwachten wist ze niet. Zij stonden vierkant
achter de Ranyhyn en voegden zich in alles naar de wil van de grote
paarden. Alleen wisten zij nu natuurlijk wel dat de Ranyhyn haar
vreesden. Na hen duizenden jaren te hebben gediend, konden zij nu
ook besluiten, dat hun verantwoordelijkheden verder gingen dan
simpele gehoorzaamheid. En dan waren er nog de oer-gruwels. En
Esmer. Beide hadden de macht, om haar tegen te houden, als zij dat
zouden willen. Esmer had haar verteld dat de oer-gruwels haar
wensten te dienen. Maar hij maakte gebruik van krachten, waarvan
zij geen idee had, hoe ze te bestrijden. Twee dagen geleden - was
het nog maar twee dagen? - had hij de nacht in de bergen
doorgebracht en zich doen gelden op manieren, die door de Ramen
stormen werden genoemd. Daartoe aangezet, door rillingen, probeerde
zij haar ogen open te doen, maar ze zaten helemaal dicht gekoekt.
Slaap en de nawerking van haar uitputting maakten haar blind. Ze
moest haar zware, ruwe dekens optillen, om haar handen naar haar
gezicht te kunnen brengen en de korstjes van haar oogleden te
wrijven. Toen ze dit had gedaan, knipperde ze een paar keer met
haar ogen en keek op in Liands' bezorgde gezicht. Bhapa en Pahni
stonden achter hem en samen keken zij, hoe zij wakker probeerde te
worden. Even verderop zat Char het vuur op te stoken, opdat zij het
niet koud zou krijgen. Maar de Nederstener zat naast haar op het
bed, boog zich over haar heen en streelde haar haar. Zijn gespannen
gezicht domineerde haar uitzicht. 'Linden,' zei hij zacht toen zij
hem aankeek. 'Wat ben ik blij dat je wakker bent. Ik vreesde al dat
de koorts je in zijn greep zou houden en je levenskracht zou
aantasten.' Liand, probeerde ze te zeggen. O, Liand. Maar ze
slaagde er niet in woorden uit haar keel te persen. Een ogenblik
lang waren zijn ogen vochtig van de tranen. 'Als je kunt, moet je
echt spreken. Ik zou je willen aanraden rustig te blijven liggen,
maar je hebt een ziekte, waar wij geen raad mee weten. Je moet ons
vertellen wat we nodig hebben, om je beter te kunnen maken. Is het
wondleem? De Tressen hebben al Koorden op pad gestuurd om het te
halen, maar het is ver weg en het zal nog wel even duren, voordat
ze terug zijn. Denk je dat prijsbessen je kunnen helpen? De Ramen
hebben er al heel veel geplukt. En er is natuurlijk amanibhavam,
als je dat nodig hebt. Maar vertel ons alsjeblieft.. .' Ze schudde
haar hoofd, om hem in de rede te vallen. Ze wilde hem vertellen dat
ze niet zo ziek was als ze leek, of dat ze op een andere
manier ziek was. Maar de nasleep van de paardenrite vulde haar keel
met as en haar mond en tong waren de vorm van gesproken taal
vergeten. Terwijl Liand haar smeekte om te spreken, verliet Char
het vuur en haastte zich naar buiten. In de verte hoorde ze hem
roepen: 'De Ringheer ontwaakt.' O, god. Linden sloot haar ogen en
sloeg haar handen voor haar gezicht. Geef me moed. Toen legde Liand
een arm onder haar nek en tilde haar in een half zittende houding.
Voorzichtig, bijna eerbiedig, bracht Pahni een kom water naar haar
lippen. Uit de kom steeg de verfijnde geur van aliantha. Linden
liet haar armen zakken en nam kleine slokjes van het water, dat
vermengd was met het sap van prijsbessen. Geholpen door die zachte
aanraking van Aardkracht, vond zij eindelijk woorden. 'Liand.' Haar
stem klonk heel zacht en schor, bijna onverstaanbaar. 'Houd me
vast. Je geeft me,' - ze nam nog een slokje - 'precies wat ik nodig
heb. Houd me vast tot ik weer kan staan.' Meteen schoof hij achter
haar en sloeg zijn armen om haar heen, zodat zij tegen zijn borst
kon rusten. Voorzichtig protesteerde hij: 'Maar die koorts,
Linden.. .' Zij schudde haar hoofd. 'Het komt wel goed.' Zijn
bezorgdheid om haar zwakte, vormde een bedreiging voor haar
vastberadenheid. Ze kon zich niet veroorloven te denken, dat het
haar misschien niet zou lukken. Ze was te kwetsbaar - 'Je bent mijn
vriend. Dat is genoeg.' Haar handen uitstekend naar Pahni's kom,
dronk ze zoveel als ze kon. Toen probeerde ze overeind te komen.
'Nee,' protesteerde Liand. 'Dat is veel te snel, Linden. Je hebt
het heel zwaar gehad in die storm - en de paardenrite. Je moet
rusten. Misschien dat je morgen zover bent om dit te proberen.'
Toch wilde ze staan. Hij vergiste zich: lichamelijk mankeerde ze
niets. En ze had lang en warm geslapen. Ze had prijsbessen
gekregen. Haar fysieke zwakheid zou vanzelf overgaan, wanneer ze
weer wat begon te bewegen. Hij had haar tegen kunnen houden, maar
dat deed hij niet. In plaats daarvan gaf hij zich gewonnen en hielp
haar overeind. Even was het heel moeilijk om haar evenwicht te
vinden. Toen verdween echter het wankele gevoel en kon ze weer
staan. Maar ze kon niet ophouden met rillen. Terwijl ze Liand met
een glimlach trachtte gerust te stellen, kwam een klein groepje
Ramen het hutje binnen: Hami, Mahrtiir en twee of drie Koorden.
Staf was er ook bij. Zoals altijd was ze niet in staat zijn
emotionele toestand in te schatten. Ze zag alleen dat hij weer
helemaal op krachten was gekomen en dat de pijn in zijn heup veel
minder was. Het vocht in hun haar en op hun gezichten, maakte haar
duidelijk dat het nog steeds regende. Maar het waren niet meer van
die zware slagregens, veroorzaakt door de storm. Bovendien was het
warmer geworden, lenteachtig. De kwaadaardigheid die haar na de
paardenrite had achtervolgd, was uitgewerkt en uit de wolken
verdwenen. Kennelijk had Esmer zijn doel bereikt... Of hij had
gezien dat de Ranyhyn te geduldig waren, om zich uit het veld te
laten slaan en had besloten zijn tactiek te veranderen. De regen
bleef echter gestaag neerkomen en doorweekte de Dolers Zoom, tot
elke stap buiten de huizen, water door het dichte gras spetterde.
Vanaf haar plek tussen haar bed en het vuur kon Linden de lucht
niet zien, maar de kleur van de hemel en het karakter van de
regenval deden vermoeden, dat dit nog wel eens dagen kon gaan
duren. De Ramen maakten een diepe buiging voor haar, alsof zij hun
bewondering had verdiend. Staf deed echter niet met hen mee. Hij
bleef achter zijn metgezellen staan, alsof hij haar niets te zeggen
had. Hami's bezorgdheid was al even groot als die van Liand, maar
in Mahrtiirs'' blik zag zij een ongeduldige schittering. 'Linden
Avery,' begon Hami op ernstige toon, 'Ringheer en Uitverkorene, het
verheugt ons bijzonder, dat je zo goed hersteld bent. Bij je
terugkeer van de paardenrite was je er zo slecht aan toe, dat wij
voor je leven vreesden.' Zij nam Linden nauwlettend op en voegde er
toen op iets scherpere toon aan toe: 'Maar je hebt nog steeds
koorts. Je moet rusten. Dat heeft Liand je vast al verteld. Het is
niet goed jezelf moe te maken, wanneer je lichaam slaap en genezing
nodig heeft.' Linden voelde Liand ineenkrimpen. 'Zij is de
Uitverkorene,' zei hij op verdedigende toon. 'Ik kan haar niet
vertellen wat zij moet doen.'
Opnieuw schudde Linden haar hoofd en probeerde Hami in de rede te
vallen, zoals ze dat zo-even bij Liand had gedaan. 'Maak je over
mij maar geen zorgen.' Ondanks het verzachtende effect van de
aliantha, was haar stem nog steeds schor en deed haar keel pijn,
alsof ze uren tegen de storm in had staan schreeuwen. 'Ik ben niet
zo zwak als ik eruitzie.' Voordat Hami kon reageren, vroeg zij:
'Waar is Esmer?' De Tres fronste. 'Ringheer, wij zien dat je ziek
bent, maar je ziekte gaat onze kennis te boven. Wij weten niet hoe
we je kunnen helpen. Dat is nu onze belangrijkste zorg. Wat heeft
Esmer hiermee te maken?'
Zij en haar metgezellen verwachtten een uitleg, die Linden hen niet
kon geven. Toch moest ze het proberen. 'Zou je nog wat aliantha
voor me willen halen?' vroeg ze op een hese fluistertoon aan Liand.
'En een beetje amanibhavam? Meer heb ik echt niet nodig.' De Ramen
hadden nog nooit een paardenrite meegemaakt. Ze wist niet hoe ze
hun moest vertellen, dat het krachtige water van het bergmeertje
haar had behoed voor een kwaadaardigheid, die haar anders
waarschijnlijk het leven zou hebben gekost. Liand aarzelde even en
keek vragend naar Hami. Maar de Tres reageerde niet en even later
bracht hij Lindens' verzoek over aan Pahni en Bhapa. Ze begreep dat
hij bij haar wilde blijven, om haar op te vangen, wanneer haar
uithoudingsvermogen het begaf. Ze wilde hem bedanken en de Koorden
ook, maar dat kon wachten. In plaats daarvan keek ze Hami aan. 'Die
storm,' zei ze zo resoluut mogelijk. 'Die was niet natuurlijk. Er
school grote boosaardigheid in.' Hami knikte, nog steeds fronsend.
'Maar het verlangen om kwaad aan te richten is verdwenen. Het
regent nu alleen nog maar.' Dat had er niets mee te maken. Linden
hield vol.
'Is Esmer al teruggekeerd?' Hami bromde geërgerd. Blijkbaar
wantrouwde zij het feit, dat Linden zo aandrong op Esmer. Toch
antwoordde zij: 'Hij is teruggekeerd, terwijl jij lag te slapen.
Als je wilt, kan ik hem laten halen.' Linden schudde haar hoofd.
'Toen hij terugkwam,' zei ze, door de koortsgolven heen, 'hield de
boosaardigheid op. Het verlangen om kwaad te doen.' Mahrtiir had
gezegd: Hij ontketent een storm in de bergen. Hami's ogen werden
groot. 'En jij denkt dat die boosaardigheid van hem komt? Dat hij
je kwaad wilde doen, door middel van die storm?' Deze gedachte
verontrustte de Koorden zichtbaar. Mahrtiir mompelde een
ontkenning. Bang om meer te zeggen, hield Linden het kwetsbare
evenwicht vast en wachtte Hami's reactie af. 'Ringheer,' verzuchtte
de Tres, 'je oordeelt wel erg hard over hem. Dat je daar reden toe
hebt staat buiten kijf. In dit geval laat je je echter misleiden
door je wantrouwen.
Tijdens zijn afwezigheid hebben wij hem in de gaten gehouden. Een
aantal Ramen is van heel dichtbij getuige geweest van de aard van
zijn woede - en van zijn macht. Het was niet tegen jou gericht.
Daar zijn wij zeker van.' Hami's blik spoorde Linden aan, Esmer het
voordeel van de twijfel te geven. Het feit dat de Ranyhyn hem
hadden geaccepteerd, dwong automatisch de loyaliteit van de Ramen
af. Opeens zei Staf: 'Maar dat wat hij heeft opgeroepen was wel
kwaadaardig.' Zijn toon liet geen enkele ruimte voor tegenspraak.
'Dat heb ik zelf gevoeld. Het waart nog steeds rond in de Dolers
Zoom. De Ramen hebben het ook gevoeld,' zei hij tegen Hami. 'Waarom
maken jullie je anders gereed voor vertrek?' Vertrek...? Voor het
eerst keek Linden de Meester aan. Gingen de Ramen weg? Zij en Staf
waren dwars door een gesel van kwaadaardigheid teruggekeerd van de
paardenrite. Wie anders dan Esmer had de gewelddadigheid van die
storm opgewekt?
'Uitverkorene,' zei Staf tegen haar, 'Esmer heeft een duisternis
opgeroepen, die ijzingwekkender is dan welke storm dan ook. De
Ramen moeten ervoor vluchten.' Met een woedende snauw draaide Hami
zich naar hem om: 'Heb jij dan helemaal geen gevoel, Bloedwacht? Je
weet dat haar een heel zware taak te wachten staat. Waarom probeer
je haar dan bang te maken, zodat zij niet kan rusten?'
Onwillekeurig leunde Linden tegen Liand aan. Opgeroepen...? Esmer,
wat heb je gedaan? Hami wendde zich onmiddellijk weer tot haar.
'Het is in je eigen belang.' De stem van de vrouw pleitte voor
Esmer. 'Hij wil je alleen maar helpen.'
'Hij heeft het goed gedaan,' zei Mahrtiir op norse toon. 'Zij heeft
gezegd wat haar bedoeling was. Hij dient haar, zoals de Ramen dat
niet kunnen. En ook de slapeloze kon niet doen wat hij heeft weten
te bereiken.' Stafs' stem onderbrak de reacties van de Tressen.
'Natuurlijk zou rust de genezing van de Uitverkorene ten goede
komen.' Hij klonk onverwacht fel. 'Maar waar kan ze rusten? Hier?
Precies op de route van de verwoesting? Nee, dat kan ze niet. Het
is dwaasheid, om te denken dat het wel zou kunnen. Als ze niet, net
als de Ramen, wil vluchten, heeft zij geen andere keus dan de
confrontatie met het gevaar aan te gaan. Zij kan dus niet
rusten.'
Hami reageerde met een geërgerd gegrom. 'Pas op je tellen,
Bloedwacht. Je vernedert ons en dat laten wij ons niet zomaar
welgevallen. Wij willen dat de Ringheer rust, totdat wij de koers
van dit kwaad hebben vastgesteld. Vervolgens zullen wij haar in
veiligheid brengen. Wij hebben al een draagbaar gereed staan, zodat
zij tijdens onze terugtocht kan rusten.' Linden keek Hami en Staf
niet aan. De vijandigheid tussen hen zat haar dwars. Het leek erop
te wijzen, dat zij hen geen van beiden kon vertrouwen. En het Land
had al zijn vrienden nodig. Jeremiah had hen nodig. Zij draaide
zich om en keek de bezorgde Nederstener aan. 'Liand,' zei zij
zacht, 'wat heeft Esmer gedaan?' Hij keek haar verschrikt aan en
liet toen zijn hoofd zakken. 'Dat weet ik niet. Ik ben niet van
jouw zijde geweken. Niemand heeft mij iets verteld. Ik wist ook
niet dat de Ramen willen vertrekken.' Een ogenblik lang hield
iedereen om haar heen zijn mond, onwillig om haar vraag hardop te
beantwoorden en het gevaar dat haar bedreigde onder woorden te
brengen. Naast haar stonden Bhapa en Pahni, die haar net
amanibhavam en prijsbessen hadden willen aanbieden, roerloos toe te
kijken. Toen zei Mahrtiir met hese stem: 'Uitverkorene, jij bent
van plan een Val binnen te gaan. Esmer heeft ervoor gezorgd, dat je
dat kunt doen. Hij heeft Klauwtands' verderfelijke creatie naar de
Dolers Zoom geroepen.' Toen het tot Linden doordrong wat hij had
gezegd, sprong haar hart op, alsof ze zojuist trompetgeschal had
gehoord. Esmer had een cesuur opgeroepen.
Het nieuws was niet bepaald voldoende om haar gecompliceerde
angsten, of haar emotionele koorts te verlichten. Het maakte haar
angsten juist directer en bracht haar zelf gekozen crisis
dichterbij. De rillingen en de spanning schudden haar zo hevig door
elkaar, dat zij zich verscheurd voelde. Toch leek Mahrtiirs''
onthulling een bron van vastberadenheid in haar aan te boren. Dagen
van onbarmhartige frustratie vielen van haar af, alsof zij de
riemen van een molensteen had doorgesneden. Eindelijk kon zij actie
gaan ondernemen, in plaats van achter de beslissingen van anderen
aan te rennen, van de ene noodsituatie naar de andere. Bovendien
hoefde ze geen dagen of weken te paard door het Land te zwerven op
zoek naar een cesuur, terwijl Heer Veil intussen allerlei obstakels
voor haar opzette. Ze kon haar noodlot nu trotseren. Eigenlijk
hoorde ze nu doodsbang te zijn. Ze was ook doodsbang. Maar ze was
ook zeker van zichzelf. De koorts die haar dreigde te verlammen,
kon alleen worden getemperd in vuur. Op dit moment was er nog maar
één vraag, die haar zekerheid ondermijnde. Haar wangen waren
vuurrood toen zij Staf, die achter de Tressen en Koorden stond,
aansprak. 'Ja, het is ijzingwekkend,' gaf zij toe. 'Dat weet ik.'
Haar stem kwam nog steeds niet veel verder dan een schorre
fluistering. 'Maar toch ga ik het doen. Volgens mij is het de
moeite waard om het risico te nemen. Ga je met me mee?' Ze
verwachtte dat hij zou weigeren. Hij had al aangekondigd dat hij
zou vertrekken om de Meesters te gaan waarschuwen. En wellicht had
de paardenrite hem ervan overtuigd, dat hij haar openlijk moest
tegenwerken. Waarom had hij anders zijn vertrek uitgesteld? Aan de
andere kant had hij haar gisteravond aangekeken met een
ongebruikelijk zachte blik in zijn ogen, alsof hij ondanks zijn
onbuigzaamheid toch ontroerd was... Hij keek haar recht in de ogen:
zij kon zijn gevoelens niet lezen. Ze was nooit in staat geweest in
de harten van mensen te kijken. Als hij nu besloot haar ter plekke
aan te vallen, zou ze geen enkele waarschuwing krijgen. Toch keek
ze hem met een koortsige blik in haar ogen aan en wachtte tot hij
zich zou uitspreken. Heel even leek Staf zijn opties tegen elkaar
af te wegen. Toen antwoordde hij: 'De wensen van de Ranyhyn zijn
mij duidelijk geworden. Als ik niet met je meega, zal Hynyn zijn
acceptatie intrekken.' De Haruchai haalde stijfjes zijn schouders
op. 'En de paardenrite heeft mij reden gegeven voorlopig bij je te
blijven.' Van pure opluchting sprongen Linden de tranen in de ogen.
Haar blik werd erdoor vertroebeld en ze kon pas weer helder kijken,
toen haar handen Pahni's kom met aliantha vonden en de smaak van de
prijsbessen haar mond en keel met genezing vulden. Haar schuld aan
de Ranyhyn was nu al te groot om ooit in te kunnen lossen. Terwijl
Linden aliantha at die licht - heel licht - bestrooid was met
geplette amanibhavam, verlieten de meeste Ramen de hut, om verder
te gaan met de voorbereidingen voor hun vertrek. Zij gingen ervan
uit dat Esmers' cesuur niets heel zou laten van hun kampement.
Voordat hij wegging, legde Mahrtiir kort en bondig uit, dat hij
Bhapa en Pahni en niet zijn eigen Koorden, had uitgekozen om hem te
vergezellen, vanwege hun verwantschap met Sahah. Vervolgens nam hij
hen mee, om voorraden te verzamelen voor een lange reis, in de
onbekende gevaren van de tijd. Char was in geen velden of wegen te
bekennen. Kennelijk was hij weggestuurd voor een karweitje. Van
haar eigen mensen bleef alleen Hami bij Linden. Bezorgd als zij
was, maakte de Tres zich druk over Lindens' gezondheid, terwijl
Linden haar moed nieuw leven trachtte in te blazen, door het eten
van prijsbessen, die waren versterkt met het gevaarlijke tonicum
van amanibhavam. Haar rillingen namen enigszins af door het eten
van het voedsel van het Land, maar ze bleef akelig labiel, op
het randje van doodsangst. Toen de Ramen waren vertrokken, kwam
Staf naar haar toe. Ondanks zijn aangeboren stoïcisme, liep hij
duidelijk mank. Al die uren te paard hadden zijn verwonding geen
goed gedaan. Toch was hij van plan weer te gaan rijden, zo lang en
zover als nodig was. In elk geval voorlopig'. Wat dat ook mocht
betekenen. Alsof Liand er helemaal niet bij was, verklaarde de
Meester: 'De Nederstener moet hier blijven. Zijn paard kan de
Ranyhyn niet bijhouden. Als hij zich in de Val waagt, zal hij dat
niet overleven.' Liand stond op het punt woedend te protesteren,
maar Linden hield hem tegen door heel even haar hand tegen zijn
borst te leggen. Anele heeft hetzelfde probleem,' antwoordde zij
rillend. 'Maar ik heb hem wel nodig. En ik heb Liand ook nodig. We
zullen er iets op moeten verzinnen.' De jonge man wierp haar een
dankbare blik toe, maar zij bleef Staf aankijken. 'De Ramen rijden
niet. Hoe zullen zij ons bijhouden?' Staf wendde zijn blik niet af.
'Hun band met de Ranyhyn is onverbrekelijk. Waar de Ranyhyn gaan,
zullen zij hen kunnen volgen. De Nederstener heeft die band niet.'
Linden zuchtte. 'Dan rijdt hij maar met jou mee. Ik neem Anele wel
mee.' De Haruchai trok één wenkbrauw op, maar maakte geen bezwaar.
Toen zij naar Liand keek, zag zij hem grijnzen, alsof zij hem
zojuist een cadeautje had gegeven. Voordat hij iets kon zeggen, zei
zij: 'Waag het niet me te bedanken. Ik doe je heus geen plezier.'
Haar stem beefde van angst bij de gedachte, wat hem allemaal kon
overkomen. 'Als dit onze dood niet wordt, zouden we wel eens
terecht kunnen komen op plekken, die erger zijn dan je ergste
nachtmerries. Als ik jullie hulp niet zo hard nodig had, zou ik
niemand van jullie mee laten gaan.' Behalve Anele, die niet veel
erger kon lijden dan reeds het geval was. Liand bleef grijnzen,
maar nam haar serieus genoeg om te zwijgen. Zuchtend zei ze tegen
hem: 'We zullen je voorraden nodig hebben. Ga ze maar halen. Neem
zoveel mee als je dragen kunt.' Waarschijnlijk zouden de Ramen hun
alles geven wat zij nodig hadden, maar ze had een excuus nodig, om
de Nederstener weg te sturen. Indien mogelijk wilde ze hem de
confrontatie die haar wachtte, besparen. 'Ja, natuurlijk,' zei
Liand, zonder een moment te aarzelen. Hij haastte zich onmiddellijk
weg, alsof hij niet kon wachten, om niet alleen zijn leven, maar
ook zijn gezonde verstand voor haar in de waagschaal te stellen. De
moed zonk Linden in de schoenen. Zij hoopte oprecht dat de jonge
man geen reden zou hebben om spijt te krijgen van zijn loyaliteit.
Op dit moment eiste echter een dringender probleem haar aandacht
op. Ze wist niet hoe dicht de cesuur hen was genaderd. Misschien
had ze niet veel tijd meer. Tegen Staf zei ze abrupt: 'Voordat we
dit doen, moet ik met Esmer praten. Ga je met me mee?' De zintuigen
van de Haruchai waren scherper dan de hare: Staf wist ongetwijfeld
precies, waar ze Cails'' zoon konden vinden. 'Ik begrijp het
wanneer je liever wat afstand bewaart, maar ik zou je gezelschap
wel op prijs stellen.' Ditmaal trok Staf beide wenkbrauwen op.
'Zoals je wilt.' Misschien was hij verbaasd, maar hij klonk niet
verontrust. 'Hij bevindt zich aan de rand van het kamp. Het is niet
ver.'
Dankbaar gaf ze hem een arm. Zich vasthoudend aan de stilzwijgende
bevestiging van zijn steun, stapte ze naar buiten, de aanhoudende
regen in.
De milde, maar gestaag neervallende motregen doordrenkte haar haren
en spoelde de hitte van het vuur en de koorts van haar wangen. Het
was werkelijk een stuk warmer dan gisteren. Niettemin was het fris
genoeg om de warmte van binnen snel kwijt te raken. Haar rillingen
leken met elke stap erger te worden, toen Staf haar tussen de
bedrijvige Ramen door, langs het open middelpunt van het kamp
leidde. Haar angst was tot diep in haar botten gedrongen. Ze was
Covenants' woorden uit Aneles' mond niet vergeten. Je hebt de ring
nodig. Maar wees er voorzichtig mee. Hij voedt de cesuren. Maar hij
was lang geleden gestorven en ze was nu dan ook niet van plan zijn
waarschuwing op te volgen. Hij had ook gezegd: Ik Kun je alleen
helpen als je mij vindt. Ze wist niet hoe ze dat moest doen,
behalve door het verleden van het Land te trotseren. Esmer had de
weg voor haar geëffend, kennelijk om haar te helpen. Alvorens
verder te gaan en zijn hulp te accepteren, moest ze eerst weten in
hoeverre ze hem kon vertrouwen. Hinkend leidde Staf haar in
noordelijke richting. Onder een sluier van regen en donkere wolken
versmalde de Dolers Zoom daar geleidelijk aan in de richting van
het Land. Daar stond Cails'' zoon, helemaal alleen met zijn rug
naar de laatste onderkomens, zonder acht te slaan op de gehaaste
voorbereidingen van de Ramen. Als hij Lindens' nadering, of die van
Staf, voelde, liet hij dat niet merken. In plaats daarvan
concentreerde hij zich door de grauwe motregen, alsof hij de cesuur
door middel van pure wilskracht naar zich toe probeerde te trekken.
Bij de eerste omfloerste glimp die ze van hem opving, kromp
Lindens' maag samen en kreeg zij opnieuw last van de
onpasselijkheid, die haar bij hun vorige ontmoetingen had
overvallen. Hij stond als een brandpunt tegen de mistige
achtergrond van de regen en straalde het onaangename gekrioel van
macht uit. Zodra ze hem zag, vroeg zij zich af hoe het mogelijk
was, dat ze hem eerder niet had kunnen waarnemen. Zowel zijn enorme
vermogens, als zijn aangeboren tegenstrijdigheden, leken zo
onmiskenbaar als een jammerklacht. Zijn nabijheid leek iets in haar
te verlammen. Ze wist niet meer welke vragen ze hem wilde stellen.
Staf aarzelde echter niet, hoewel hij toch meer reden tot
voorzichtigheid had. Toen zij nog drie, vier stappen van hem
verwijderd waren, draaide Esmer zich naar hen om en keek hen aan
met ogen, die de kleur hadden van stormachtige zeeën.
Het gevaar ziedde in hem. Om redenen die alleen hij kende,
probeerde hij een beschroomde, weinig overtuigende glimlach.
'Welkom, Wilddrager.' Zijn stem was vol duistere angsten. Zij
knaagden aan elkaar als oude botten. 'De Val bevindt zich hier een
paar honderd passen vandaan, meer niet. Het zal niet lang duren,
voordat ook jouw zintuigen hem kunnen waarnemen.' Hij wekte de
indruk, dat hij dacht, dat zij aanstoot zou nemen aan zijn
pogingen, om haar te helpen. Linden liet Stafs' arm los, om zich
vrijer te kunnen bewegen, als Esmer hen zou aanvallen. Toen ging
zij tussen de Meester en Cails'' zoon in staan. De Ramen waren
ervan overtuigd dat Esmer niet verantwoordelijk was voor het kwaad,
dat haar na de paardenrite had achtervolgd. Vechtend tegen de
rillingen, viel ze meteen met de deur in huis: 'Esmer, wat is hier
gaande?' De cesuur was veel te dichtbij om eerst beleefdheden uit
te wisselen. 'Eerst vermoord je Staf bijna. Vervolgens bied je aan
mijn vragen te beantwoorden, maar zeg je bijna niks. Je maakt
duidelijk dat je tegelijkertijd mijn vriend en mijn vijand wilt
zijn. En nu wil je me opeens helpen? Verwacht je nu echt dat ik
opeens geloof dat je niemand meer kwaad gaat doen?' Door de natte
stof van haar shirt heen klemde ze haar hand om Covenants'
ring, maar het koude metaal bood haar geen steun. Het voelde
doods aan, gevoelloos, onbereikbaar. 'Voor hetzelfde geld,' besloot
zij, 'is dit de een of andere krankzinnige poging, Heer Veil te
helpen het Land te verwoesten.' Esmer fronste. Opeens werd zijn
houding wrang en vol zelfverwijt. 'En toch moet je me geloven. Ik
heb je goed gediend. En ik heb dit kampement op de rand van de
afgrond gebracht. Wanneer de Ramen naar de Dolers Zoom terugkeren,
zullen zij een puinhoop aantreffen in plaats van een schuilplaats.
Zo bevredig ik mijn tegenstrijdige natuur. Ik heb mensen pijn
gedaan, die mij niets dan vriendschap hebben betoond. Als je mij nu
niet vertrouwt, is hun verlies opeens waardeloos en onnodig.'
Linden staarde hem aan. Zijn snelle veranderingen brachten haar in
verwarring. Bovendien wist ze niet wat ze van zijn bewering moest
denken. Had hij de Ramen bewust pijn gedaan om haar te helpen? Ten
slotte deelde zij haar twijfel met de Haruchai. 'Staf?'
'De Val komt naderbij,' zei hij. 'Ik wil deze Esmer niet
vertrouwen. Ik zal zijn hulp dan ook niet zomaar accepteren. Aan de
andere kant heeft hij wel een Val opgeroepen, die je kunt gebruiken
om je doel te bereiken, als je tenminste in staat bent het kwaad te
overwinnen. Wat dat betreft spreekt hij in elk geval de
waarheid.'
Op scherpe toon vroeg Linden aan Esmer: 'Is dat waar? Heb je een
Val opgeroepen? Of heb je er een gecreëerd?' Leek zijn macht op
wilde magie? 'Ik beschik niet over de kennis om dergelijke breuken
te veroorzaken.' Het begon te stormen in zijn ogen. 'Tijdens ons
gesprek nam ik je plannen waar. Daarom ben ik de bergen in gegaan,
opdat mijn inspanningen geen ander kwaad konden aanrichten. In jouw
naam, Wilddrager, heb ik vurige theürgieën ontketend, waarmee ik
eerst de locatie en de koers van een geschikte cesuur heb ontdekt
en die vervolgens heb gedwongen, deze kant op te komen. Op die
manier hoop ik het verlies goed te maken, dat de Ramen zullen
lijden.' Ondanks haar misselijkheid en koude rillingen, hoorde
Linden geweld en wroeging, maar geen onwaarheid. Cails'' zoon mocht
dan ontelbare gruweldaden verrichten, liegen deed hij niet. Een
ogenblik lang vervulde zijn worsteling haar met mededogen, 'Je
verscheurt jezelf,' zei ze op iets vriendelijker toon. 'Besef je
dat wel? Je kunt beter een kant kiezen.'
'Dat doe ik voortdurend.' Nu klonk zijn stem zo vochtig als de
regen, gedrenkt in verdriet. 'Dat is mijn noodlot.' Zijn verlangen
haar te dienen was zo schrijnend, dat zij de pijn voelde, die het
hem kostte. Kennelijk woog Cails' nalatenschap, althans op dit
moment, zwaarder, dan de dodelijke honger van de meervrouwen. En
hij had al een cesuur voor haar opgeroepen. Misschien was hij in de
fase waarin hij nu verkeerde, wel tot meer bereid... 'Goed.' Linden
besloot maar meteen gebruik te maken van zijn stemming, voordat die
opeens weer omsloeg. 'Aangezien je op dit moment aan mijn kant
lijkt te staan, kun je me meteen vertellen wat jouw connectie is
met Kastenessen.' Waarom had hij geprobeerd Anele ervan te
weerhouden, over de Aangewezene te praten? Esmer viel meteen weer
terug in zijn verlegen rol. 'Hij is mijn grootvader. Ik doe alles
voor hem. Zoals ik dat ook voor jou doe.' Stomverbaasd protesteerde
zij: 'Verdomme, Esmer. Ik snap er niets meer van. Wil je daarmee
zeggen dat Kastenessen en ik aan dezelfde kant staan?' Het was niet
onmogelijk. Kastenessen had de Elohim en zijn eigen wezen
getrotseerd, voor de liefde van een sterfelijke vrouw. Hij en
Linden konden wel eens meer met elkaar gemeen hebben, dan zij
aanvankelijk had gedacht. Als hij inderdaad uit zijn gevangenis was
ontsnapt, was hij misschien wel tot net zulke idiote risico's
bereid als zij. Maar hij was Elohim en de Elohim die zij had
gekend, hadden niet in staat geleken tot enige emotie, die zij als
liefde zou willen bestempelen. Esmer zuchtte. Op zachte toon,
nederig als het water op zijn gezicht, zei hij: 'De Elohim hebben
het over Würd, zoals de oer-gruwels het over Weerd hebben. En dan
is er ook nog de Slang van het Einde der Wereld. Het is mijn
noodlot. Een ander antwoord heb ik niet.'
Het vocht trok in Lindens' botten en verergerde haar koorts. De
koude rillingen maakten het moeilijk zich te concentreren. 'Goed,'
zei zij opnieuw. 'Goed. Ik begrijp het niet, maar dat doet er nu
even niet toe.'
'Ga met me mee,' Wijs me de weg. 'Doe iets goeds met al die macht
van je. Als je me werkelijk wilt helpen, help me dan nu.' De pure
intensiteit van zijn verontrustende kracht maakte dat haar maag,
elke keer wanneer ze hem recht in het gezicht keek, samenkromp. Bij
wijze van antwoord, wendde Esmer zijn gezicht af. 'Dat kan ik niet
doen. Wanneer ik erbij ben, zul je zeker falen.' Ze had moeten
weten wat hij bedoelde. Als ze zich minder ziek had gevoeld, had ze
misschien helderder kunnen nadenken. Maar de koorts bleef haar
afleiden. Ze kon Esmer niet meer aankijken. In plaats daarvan zocht
ze de grauwe regenhemel af, in de richting van het Land, alsof haar
lot daar stond geschreven, gespeld in vallende druppels en kou.
'Uitverkorene,' zei Staf achter haar, 'dit heeft geen zin. Hij
verhult zijn vijandschap in verwarring, maar het blijft
vijandschap. Het is dwaasheid om naar hem te luisteren.'
'Roep dan de Ranyhyn maar,' zei ze zwakjes tegen de Meester. 'Laten
we gaan.' Hij deed onmiddellijk wat zij vroeg en produceerde een
schrille fluittoon, die eigenaardig verloren klonk in de
motregen, volkomen ontdaan van elke resonantie of echo. Zonder
dat Linden of Esmer naar hem keek, floot hij nog een keer en nog
eens. Toen de regen zijn roep uit de lucht had gespoeld, voelde zij
achter zich een beweging. Vanuit het kampement kwam een hele rij
Ramen aangelopen. Ze waren gekomen om afscheid te nemen... Even
later viel er een dikke, wollen mantel over haar schouders. De
capuchon bedekte haar hoofd. Het plotselinge gewicht verraste haar,
totdat zij Liand naast zich voelde. 'Linden,' zei hij op ernstige
toon. 'Dit is waanzin. Je bent ziek en toch sta je onbeschermd in
de regen. Zo word je alleen maar steeds zieker. Je bent toch geen
kind, dat in alles gewaarschuwd moet worden?' Voordat zij iets kon
zeggen, riep Staf; 'Let op, Uitverkorene.'
Linden draaide zich om van het benevelde noorden - en zag opeens
een groep oer-gruwels voor zich staan. Op de een of andere manier
hadden zij zich verborgen gehouden voor haar
waarnemingsvermogen, of ze rilde te hevig om hen op te merken.
Esmers' gedrag was alweer veranderd. Vol minachting zei hij: 'Zij
houden mij in de gaten, zoals ik je al had verteld. Je hebt hen
niet opgemerkt. Hun kennis stelt hen in staat hun aanwezigheid
verborgen te houden.' Ze moesten er al een tijdje hebben gestaan.
Esmer had hen wel gezien - en had het niet de moeite waard gevonden
daar melding van te maken. Linden begon nog erger te rillen en
leunde tegen Liand aan. Nu zag zij achter de oer-gruwels ook de
Ramen aankomen, met Hami en Mahrtiir voorop. Toen de Tressen en
Koorden dichterbij kwamen, vormden de oer-gruwels een wig en
concentreerden hun krachten. De punt was niet op Cails' zoon
gericht, maar op Linden. De voorste Ramen begonnen sneller te
lopen. Al snel stonden Hami en Mahrtiir vlak voor Linden, met Pahni
en Bhapa naast zich. Zorgvuldig stelden zij zich op tussen Linden
en het Duivelskwelgebroed. Achter hen leidde Char Anele met zich
mee. De jonge Koord zag er enigszins terneergeslagen uit, alsof
zijn trots een flinke knauw had gekregen. Misschien beschouwde hij
zichzelf als oud genoeg, ervaren genoeg, om Linden en Mahrtiir in
Sahahs' naam te vergezellen. Als dat zo was, had Mahrtiir kennelijk
geweigerd hem mee te nemen. Anele schuifelde naar Linden toe, alsof
hij niets te zeggen had over zijn eigen bewegingen. Hij zag er
verfomfaaid en verbijsterd uit en zijn haveloze kleren waren
doorweekt, alsof hij dagenlang doelloos door de vallei had
gezworven. Ondanks zijn blindheid wekte hij echter de indruk, dat
hij zich van haar aanwezigheid bewust was. De gedachte dat hij in
haar afwezigheid bezeten was geweest, verontrustte haar. Met haar
laatste restje helderheid wendde zij zich tot Char. 'Is hij wel in
orde?' vroeg zij. 'Is er iets met hem gebeurd, terwijl ik weg was?'
De Koord boog ongemakkelijk, alsof hij vreesde dat hij iets
verkeerds had gedaan. 'Hij is al die tijd al zo, Ringheer. Sinds je
vertrek, heeft hij zich weinig van ons aangetrokken, hoewel hij
zich wel door ons liet verzorgen. Blijkbaar wachtte hij je
terugkomst af.' Char boog opnieuw. Toen Linden niets zei, liep hij
weg en uiteindelijk verloor zij hem uit het oog tussen de andere
Ramen. Aan de punt van de driehoeksformatie begon de grootste van
de oergruwels, de leermeester, abrupt te blaffen: een hardnekkige
stortvloed van keelgeluiden, waar het gevaar vanaf droop. Anele
hield zijn hoofd een beetje schuin om te luisteren, maar reageerde
verder niet. Esmer tuurde omhoog in de regen, alsof hij zich niet
verwaardigde om naar de leermeester te luisteren. Maar toen de
stortvloed ophield, antwoordde hij in dezelfde taal en liet
intussen de regendruppels in zijn ogen vallen. De leermeester
antwoordde en Esmer zei weer iets, het leek alsof ze het niet met
elkaar eens waren. Het geluid van hun stemmen schuurde Lindens'
zenuwen en accentueerde haar rillingen, totdat haar huid jeukte en
haar oren pijn deden.
Mahrtiir hield zijn wurgkoord in beide handen, klaar voor gebruik.
Hij had een gespannen blik in zijn ogen. Maar hij zei niets. Net
als de rest van de Ramen, luisterde hij naar Hami, wanneer het om
Linden ging. Hami negeerde de oer-gruwels en Esmer. 'Ringheer,' zei
ze, 'wij komen afscheid nemen. Jij moet straks vertrekken en de
Ramen ook. Maar eerst.. .' De vrouw aarzelde even en zei toen op
vastberaden toon: 'Linden Avery, ik wil me niet met je keuzes
bemoeien. Het lot van het Land ligt in jullie handen - en dan
vooral in jouw handen, hoewel we de anderen ook niet mogen
vergeten. Ik kan niet zeggen hoeveel bewondering ik heb voor je
moed en de risico's die je neemt. Toch moet het gezegd worden - en
ik hoop dat ik je hiermee niet voor het hoofd stoot - dat je
plannen niet erg verstandig lijken. Je bent ziek en je toestand
verslechtert. Je wilt een Val overwinnen, maar moet je daar niet
sterk en gezond voor zijn? Je hebt gezegd dat de Ranyhyn bang voor
je zijn. Is dit daar niet de reden voor? Dat je plannen het Land in
gevaar brengen?' Linden hoorde Hami's woorden, maar ze drongen niet
tot haar door. De ruziënde oer-gruwels brachten haar in de war. Als
ze nog veel langer naar hun ruwe taal moest luisteren, zou ze gaan
gillen. Zich onbewust van haar eigen bewegingen, drukte ze haar
handen tegen haar oren. 'Zeg dat ze ophouden,' zei ze tegen de
Tres. 'Ik houd dit niet uit.' 'Je zorgt maar dat je het uithoudt,'
riep Esmer onmiddellijk. 'Ik ben nog steeds voor je aan het werk,
ook al doe je er nogal laatdunkend over.' De leermeester zweeg en
klapte de dunne streep van zijn mond zo hard dicht, dat zijn
kaakspieren uitpuilden. Linden leunde tegen Liand aan, alsof een
luchtbel van inspanning uiteen was gespat en zij zich kon overgeven
aan de koorts. 'Leg uit,' zei Staf in haar plaats tegen Esmer.
Cails' zoon keek de Haruchai aan met een blik waarin groene
dreigingen kolkten. 'Toen de oer-gruwels haar plannen gewaar
werden, hadden zij er geen vertrouwen in. Ze verlangden nadere
uitleg. Ik heb hun verteld dat zij van plan is het verleden te
trotseren en de Staf van Gerechtigheid te gaan zoeken, waarbij zij
slechts zal worden bijgestaan door de herinneringen van een
krankzinnige. Zij hebben daarom zojuist besloten haar te helpen.
Zij zullen haar vergezellen. Met hun kennis zullen zij door de
verwarring van de krankzinnige heen prikken en dat wat zij
ontdekken met de Ranyhyn delen. Op die manier hopen zij haar beter
de weg te kunnen wijzen.' Linden begreep er helemaal niets van: zij
was te ver heen in haar koortsrillingen. In plaats van te luisteren
en proberen te begrijpen wat er werd gezegd, hief zij haar gezicht
op naar de regen, net zoals Esmer had gedaan. Door het gespetter op
haar gezicht heen, meende zij in de verte hoefgetrappel te horen.
Terwijl Staf met Esmer praatte en de Ramen gespannen afwachtten,
vroeg zij zich vaagjes af hoe Hyn en Hynyn met z'n tweetjes zoveel
lawaai konden maken op het kletsnatte gras. 'En dat noem jij
dienen?' riep Staf verontwaardigd uit. 'Noem je het ook waarheid?'
Esmer had hem ter plekke kunnen vermoorden, maar hij wankelde niet.
'Spreek oprecht, telg van de Elohim. Ik heb het meningsverschil in
jouw woorden gehoord en ook in de hunne. Wat heb je van hen
gevraagd, dat zij niet goedkeuren?' Opnieuw onderging Esmers'
gedrag een snelle verandering. Hij leek bijna voor Staf ineen te
krimpen. 'De oer-gruwels wensen haar te vergezellen, maar ze houden
vol, dat zij niet in haar opzet zal slagen. Haar plannen zullen hun
voormalige meester ten goede komen, die zij hebben verraden. Ik heb
aangevoerd, dat zij de Wilddrager is en zich neer moet leggen bij
de uitkomst van haar keuzes, maar zij geven zich niet gewonnen.'
Iets resoluter voegde hij eraan toe: 'Verder vertrouwen ze mij
niet. Daar gaat onze onenigheid over.' Toen wendde hij zich tot
Linden en de druk van zijn blik - het gevoel van wilde zeeën, die
langzaam naar een zware storm toewerkten - leidde haar aandacht af
van het naderende hoefgetrappel. Onwillekeurig keek ze in de
dieptes van die ogen, alsof zij in staat was ze te doorgronden. De
omvang van zijn verdriet maakte haar zo misselijk, dat ze bijna
moest overgeven. Heel verlegen weer, zei hij als regendruppels:
'Wilddrager, zij zullen je tegenwerken als je hun niet toestaat je
te genezen.'
'"Genezen"...?' vroeg Liand. 'Kunnen zij dat dan? Strekt hun kennis
zich uit tot wat haar mankeert?' Voor Linden waren Esmers' woorden
niet te onderscheiden van het geluid van de hoeven. Het leek
onmogelijk dat Hyn en Hynyn zoveel lawaai maakten. Maar Jeremiah
was de gevangene van de Versmader. Zodra de Ranyhyn arriveerden,
wilde zij regelrecht naar de muil van de Val rijden en iedereen die
haar daarbij voor de voeten liep, kon naar de hel lopen. Esmer
antwoordde niet. In plaats daarvan deed hij een stap opzij en
blafte op afwijzende toon naar de oer-gruwels. Bij wijze van
antwoord drong de wig zich naar voren en duwden de oer-gruwels de
Ramen heel rustig uit de weg tot de leermeester vlak voor Linden
stond. Het zwarte wezen stond weinig meer dan een armlengte van
haar af. De wijde neusgaten in het midden van zijn oogloze gezicht
sperden zich vochtig open, om haar geur op te snuiven. Liand kwam
snel naast Linden staan. Hij hield haar met zijn linkerarm vast,
zodat hij zijn rechterarm vrij had om haar te kunnen verdedigen.
Tegelijkertijd gaf Mahrtiir een ruk aan zijn vechtkoord en kwam
naderbij. Bhapa en Pahni zetten zich schrap om naar voren te
springen. Zonder dat zij hem had zien bewegen, stond Staf opeens
tegenover Liand, bij Lindens' andere schouder. Ergens achter hen
lachte Esmer als een aanstormende branding.
'Ringheer,' zei Tres Hami op dringende toon. 'De Ramen hebben nooit
kwaad ondervonden van deze oer-gruwels. De tijd dat zij de
Verscheurende dienden ligt in het verre verleden en is nimmer
herhaald. Maar in jouw naam zijn wij bereid de strijd met hen aan
te binden, als jij dat wenst. Maar dan moet je ons wel vertellen
wat je wilt. Als je te ziek bent om te antwoorden,' waarschuwde zij
Linden, 'moet ik ervan uitgaan dat je hun genezing nodig hebt.' Er
werd iets van haar verwacht: dat wist Linden. Het trok woordeloos
aan haar. Liand en Staf, de Ramen, Esmer, de oer-gruwels: allemaal
wilden ze iets. Anele vroeg niets van haar, omdat hij dat niet kon.
Toch stelde zijn waanzin zijn eigen eisen. Alleen de Ranyhyn
stelden zich tevreden met het simpele feit, dat zij haar konden
helpen. Zij hadden haar hun waarschuwing gegeven in hun
paardenrite. Nu zouden zij zich aan hun beloftes houden. Zich niet
bewust van wat ze deed, keek ze het kamp rond, of ze Hyn en Hynyn
ergens zag. Toen zij verschenen, sprong haar hart op, net als toen
Mahrtiir haar had verteld van Esmers' cesuur. De blessen op hun
voorhoofd glansden, ondanks het sombere weer en de motregen. Een
simpel regenbuitje kon hun glorie niet temperen. En zij waren niet
alleen. Andere Ranyhyn, wel vier of vijf, volgden Hyn en Hynyn in
galop tussen de huizen door naar Linden en haar metgezellen. Zeven
Ranyhyn. Staf en zijzelf. Anele en Liand. Mahrtiir, Bhapa en Pahni.
De grote paarden boden Linden uit eigen beweging alle hulp, die zij
had kunnen wensen. Geen Ramen had ooit een Ranyhyn
bereden, maar zij wilde niet dat Mahrtiir en zijn Koorden
zouden weigeren. De tijd was aangebroken om oude verplichtingen te
herzien. Plotseling werd zij overspoeld door koorts en een gevoel
van diepe vreugde. Terwijl haar hart opsprong, verhief zij zowel
haar armen als haar stem en riep vol vreugde een verwelkomend:
'Ja.' Ze zag niet dat de leermeester een mes met een gebogen en
gloeiend lemmet tevoorschijn haalde, alsof het wezen het wapen in
zijn eigen zwarte lichaam had gecreëerd. Ook hoorde ze niet hoe de
oer-gruwels eenstemmig een soort bezwering gromden. Een golf van
kracht stroomde door de wig, toen de leermeester zijn eigen
handpalm opensneed en een kommetje van zijn vingers maakte om het
stroperige zwarte bloed in op te vangen: maar zij had niets in de
gaten. Ze realiseerde zich pas, dat de oer-gruwels haar
vreugdekreet als toestemming hadden geïnterpreteerd, toen de
leermeester haar arm greep en haar hand naar zich toe trok. In het
korte moment van schrik, voordat zij zich herinnerde wat angst was,
zag Linden het lemmet als gesmolten metaal opgloeien boven haar
handpalm: rood en glanzend, krachtig als godenbloed. Toen,
terwijl zij haar hand probeerde los te rukken, trok de leermeester
een streep van vurige pijn over de muis van haar hand. Meteen hield
het wezen zijn eigen palm boven haar hand en klemde zijn vingers om
de hare, zodat hun wonden en hun bloed elkaar raakten en zich met
elkaar vermengden. Liand sloeg naar de vuist van de oergruwel, maar
slaagde er niet in zijn greep te verbreken: de leermeester bezat nu
de kracht van de hele driehoeksformatie. Tegelijkertijd wierp
Mahrtiir zijn wurgkoord om de nek van de leermeester. In een flits
van vitriool en vlammen verbrandde het koord tot as. De enige van
Lindens' metgezellen, die geen poging deed haar te hulp te komen,
was Staf. Misschien geloofde hij dat de oer-gruwels haar ervan
konden weerhouden, de cesuur binnen te gaan. Haar welkomstkreet
voor de Ranyhyn veranderde in een kreet van
pijn... ...die wegstierf in haar keel, toen ze de
kracht van een kudde aanstormende renpaarden van haar hand door
haar arm regelrecht naar haar hart voelde stromen. Tussen de ene
hartslag en de volgende, verkeerde ze opeens in opperste
vervoering, vanuit pijn, koorts en doodsangst betrad ze
plotseling een wereld van oneindige mogelijkheden, overgoten
met een waterval van gezondheid, vitaliteit en leven, alsof ze
Aardkracht was geworden. Op dat ogenblik had ze opeens het gevoel,
opgewassen te zijn tegen haar noodlot.
De golf van superioriteit verdween vrijwel onmiddellijk. Maar juist
die korte duur was van essentieel belang. Als het te lang had
geduurd, had de pure extase haar verscheurd. Nu voelde zij zich
wakker geschud, tegelijkertijd uitgeput en opgeladen en rilde ze,
alsof ze nog steeds koorts had. Maar ze was niet meer ziek. Nee,
dat was ze beslist niet. Ze voelde zich herboren, nieuw, bevrijd:
vervuld van mogelijkheden, zo fris als een zonsopgang. Ze kon niet
spreken. Golven van vernieuwing stroomden door haar heen en
brachten een verwarring in haar teweeg van tranen, dankbaarheid en
verlangen. Ergens achter haar noemde Liand haar naam, hoewel zijn
gezondheidsbesef hem moest hebben verteld, dat zij helemaal in orde
was. Op de achtergrond verwelkomden Staf en de Ramen de Ranyhyn,
terwijl Esmer verwensingen of beloftes uitwisselde met de
oer-gruwels. Maar ze kwam pas weer een beetje tot zichzelf, toen ze
een hand aan haar mantel voelde plukken en, nadat ze even met haar
ogen had geknipperd, Anele voor zich zag staan. Thomas Covenants'
liefde straalde van hem af, zoals dat al eens eerder was gebeurd.
Tot aan zijn enkels in het kletsnatte gras, zei hij met Covenants'
vertrouwde stem - maar zacht, heel zacht, zodat alleen zij hem kon
horen - 'Ga nu, liefste. Nu het nog kan. Maar wees op je hoede voor
mij. Vergeet niet dat ik dood ben.' Hoed je
voor de halfhand. Ze staarde de oude man aan, te verrast -
en te volledig getransformeerd - om te reageren. Een deel van haar
probeerde iets te roepen, maar haar hart had geen woorden... Toen
verdween het licht van de bezetenheid uit Aneles' gezicht,
weggegrist door de plotselinge onderbreking door de leermeester.
Voordat Linden kon protesteren, reikte de oer-gruwel naar voren met
zijn gloeiende lemmet en kerfde een klein sneetje in het dunne
vlees van Aneles' onderarm. Vochtig snuivend, zette het wezen zijn
mond op de wond en zoog. Met hun kennis zullen zij door de
verwarring van de krankzinnige heen prikken... Anele gaf geen kik
en liet de leermeester ongehinderd zijn gang gaan: hij leek er niet
eens iets van te merken. Misschien had Covenants' korte
aanwezigheid hem op zijn gemak gesteld. Een paar dagen geleden had
hij in zijn ellende nog uitgeroepen: Wezens dwingen Anele zich
dingen te herinneren!
Hadden de oer-gruwels zelf ook naar de Staf van Gerechtigheid
gezocht? Met welk doel? Pas toen de leermeester klaar was met de
oude man en een stap naar achteren had gedaan, zag Linden dat de
Ranyhyn onrustig begonnen te worden. Ze waren samen gearriveerd,
maar nu gingen ze uiteen tussen de Ramen, stampten met hun hoeven
en zwaaiden hun manen heen en weer. Hyn kwam doelbewust op Linden
af: Hynyn ging naar Staf. De anderen stelden zich op voor Anele en
Liand en Mahrtiir en zijn Koorden. De drie Ramen keken als met
stomheid geslagen toe, hoe de paarden met de blessen op hun
voorhoofd hen trachtten over te halen op hun rug te klimmen. Als
één man deinsde de menigte achteruit. Stemmen verhieven zich in de
regen: gefluisterde verbazing, zachte uitroepen van protest.
Hami's ogen werden groot en wit, alsof haar trots veranderde in
boosheid. Zowel als reactie naar hun eigen mensen als naar de
Ranyhyn, lieten Mahrtiir, Pahni en Bhapa zich als smekelingen
languit in het gras vallen. Misschien waren zij bang, dat wat nu
gebeurde, de basis zou ondermijnen van alles wat de Ramen ooit
hadden gedaan, dat de zin van hun leven teniet zou worden
gedaan. Geen enkele Ramen had ooit een Ranyhyn bereden - maar aan
de andere kant had geen enkele Ramen ooit de wil van de grote
paarden genegeerd. Boven het geroezemoes van stemmen uit, maakten
de Ranyhyn briesende geluiden, die klonken als vriendelijke
aansporingen en lieten hun hoofden zakken, om de drie liggende
Ramen aan te stoten. Linden keek angstig naar Mahrtiir, Bhapa en
Pahni, bang dat zij geen van drieën in beweging zouden
komen, dat de cesuur haar zou overvallen, voordat de Ramen van
gedachten konden veranderen. Toen raapte de Tres echter al zijn
moed bij elkaar en krabbelde aarzelend overeind. Zijn stem beefde
net zo erg als die van Linden, toen hij zei: 'De wil van de Ranyhyn
is duidelijk. Wij kunnen de Ringheer - en het Land - niet dienen,
als wij niet rijden.' De paarden reageerden met een onmiskenbaar
goedkeurend gehinnik. 'Geen enkele Ramen heeft dat ooit gedaan,'
protesteerde Hami zwakjes.
'Geen enkele Ranyhyn,' antwoordde Mahrtiir, al met iets meer
overtuiging, 'heeft ooit aangeboden er één te dragen.' Bhapa en
Pahni lagen nog steeds op de grond. Net als hun mensen, waren zij
verstrikt in een dilemma, waarvoor zij geen oplossing wisten. Op de
achtergrond wisselde Esmer op ruwe toon commentaren uit met de
oer-gruwels. 'Dan moet het maar,' zei een nieuwe stem en Linden zag
dat Tres Dohn naar voren was gekomen. Zijn leeftijd en zijn
littekens gaven hem een gezaghebbend voorkomen. Hij sprak niet
bijzonder luid, maar zijn woorden leken dwars door de regen in de
toekomst te reiken. 'Te lang zijn de Ranyhyn en hun Ramen verbannen
geweest van de Vlakte van Ra. Eenmaal op deze plek aangekomen,
namen wij ons voor, dat wij Klauwtand nooit meer zouden toestaan
Ranyhyn te doden. Aan die belofte hebben wij ons gehouden. Maar nu
heb ik toch een bang voorgevoel. Ik vrees dat wij de laatste dagen
van het Land zijn ingegaan. Als wij deze kans om de Verscheurende
te treffen niet aangrijpen, zullen wij voor eeuwig thuisloos zijn.'
Een ogenblik lang verroerde niemand zich. Opeens bukte Mahrtiir
zich, greep Pahni en Bhapa in hun kraag en trok hen overeind.
'Opstaan, Koorden,' gromde hij ongeduldig. 'Zijn wij soms
angsthazen, dat wij het niet aandurven, om ons leven nieuwe inhoud
te geven?' Linden mompelde binnensmonds: 'Dank u God.' Ga nu,
liefste. Terwijl het nog kan. Ze wist niet hoe lang ze de druk nog
kon weerstaan, die zich in haar aan het opbouwen was. Alsof
Mahrtiir een trance had verbroken, leken alle Ramen hun
verbijstering en ontzetting van zich af te schudden. Zij keken om
zich heen, bestudeerden de hemel, tuurden bezorgd naar
het noorden. Alleen en in groepjes keerden zij terug naar het
kampement. Even later was alleen Hami nog bij Linden en haar
metgezellen. 'Ringheer, wij moeten nu vertrekken,' zei de Tres. Nu
er eenmaal een besluit was genomen, leek zij zich bij de
consequenties neer te leggen. 'Wij zijn niet opgewassen tegen deze
Val.' Linden draaide zich naar haar om. 'Ga maar, Hami. Zorg goed
voor jezelf. Bescherm de Ranyhyn. Ik ben dankbaar voor alles wat
jullie hebben gedaan. Als ik kan kom ik terug,' zei ze, in antwoord
op de bezorgde blik in Hami's ogen. 'Zo niet, kijk dan naar me uit
in het Land. Ik zal jullie altijd nodig hebben.' Hami's blik
verduisterde en haar keel bewoog, alsof ze nog iets wilde zeggen.
In plaats daarvan maakte zij echter, zonder iets te zeggen, een
diepe buiging, zoals de gewoonte was van haar volk. Vervolgens
draaide zij zich om en draafde achter de andere Ramen aan. Voordat
hij wegging, had Char nog een onderonsje met Mahrtiir. Linden kromp
ineen, bang dat Mahrtiir de jonge Koord op een kwetsende manier zou
afwijzen. Maar toen zag ze dat Char de Tres zijn wurgkoord aanbood.
Wat ze ook zag was, dat Mahrtiirs'' handen waren verschroeid, bij
zijn poging de leermeester te wurgen. Mahrtiir nam het wurgkoord
waardig en vriendelijk in ontvangst. Hoewel zijn vingers hem veel
pijn moesten bezorgen, rommelde hij even door Chars' haar: een snel
gebaar van genegenheid. Toen rende de Koord achter de andere Ramen
aan en wendde Mahrtiir zich tot Pahni en Bhapa en de grazende
Ranyhyn. Tevreden richtte Linden zich eindelijk tot Liand.
'Linden,' begon hij, als een man in shock, 'ik...' Zij snoerde hem
vriendelijk de mond. 'Bedankt, Liand. Voor alles.' Ze kon bijna
niet wachten om te vertrekken. Toch nam ze nog even de tijd om
eraan toe te voegen: Ik heb geboft dat ik jou ben tegengekomen. Als
je liever met de Ramen mee wilt gaan, zal ik nog steeds vinden dat
ik heb geboft.' Haar woorden leken zijn ongerustheid weg te nemen.
'Ben je gek?' antwoordde hij met een plotselinge grijns. 'Denk je
nu echt dat ik de kans voorbij laat gaan, om de tijd te doorkruisen
op de rug van een Ranyhyn? Ik ben veel te lang een eenvoudige
Nederstener geweest. Hier word ik meer, dan wat ik was.' Hij
lachte. 'Ik ben van plan Staf en de Meesters te laten zien, dat zij
het bij het verkeerde eind hadden met hun meesterschap.' Linden
knikte. Wat kon ze anders doen? Ze had al zo vaak geprobeerd hem op
andere gedachten te brengen. Gehaast liep ze met grote stappen naar
Hyn en riep intussen over haar schouder: 'Mahrtiir, het is de
hoogste tijd! We moeten gaan.'' Haar zintuigen hadden hun eerste
voorproefje van de cesuur opgevangen. Als hij niet vertraagde of
afdreef, zou hij binnen niet al te lange tijd zichtbaar worden voor
het blote oog. Mahrtiir kwam haar meteen helpen om op te stijgen,
terwijl Bhapa en Pahni Anele naar de kleinste Ranyhyn brachten, een
gespierd gevlekt dier, met opengesperde ogen en ruige
spronggewrichten, dat zij Hrama noemden. Linden hoopte dat Anele
niet bang zou zijn om te rijden, maar de een of andere lichamelijke
interactie tussen Hrama's vitaliteit en zijn eigen Aardkracht, leek
hem te kalmeren en hij protesteerde niet, toen de Koorden hem op
Hrama's rug duwden. Tegen de tijd dat Hyn zich had omgedraaid naar
het noorden, zaten ook Staf en Mahrtiir. De Tres keek
triomfantelijk en opgewekt en was een en al gespannen verwachting.
Met een onbewogen gezicht bracht Staf Hynyn naast Hyn, terwijl
Bhapa Liand hielp, om op een palomino te springen, die de naam
Rhohm droeg. Mahrtiir kwam aan Lindens' andere zijde staan. Toen
sprongen Pahni en Bhapa op hun eigen Ranyhyn en reden achter Liand
en Anele aan, om ervoor te zorgen dat niemand achterop, of zelfs
verdwaald zou raken. Tegelijkertijd veranderden de oer-gruwels hun
opstelling. Op handen en voeten renden zij om de ruiters heen en
vormden, onder aanvoering van de leermeester, een zwarte ring om
hen heen. Terwijl zij dit deden, zongen zij samen, als een soort
hondenkoor. Eenmaal in positie, verruilde de leermeester zijn
gloeiende mes voor een puntige ijzeren staaf, die op een scepter
leek, of op een speer. Vanuit het metaal stroomde een duistere
kracht om de ruiters heen en omsloot hen met vitriool. Esmer was
verdwenen. Linden zocht snel de regen af, maar voelde geen spoor
van hem. Kennelijk had hij de mantel van zijn macht om zich heen
geslagen en was simpelweg in rook opgegaan. Zij bleef waar zij was
en tuurde voor zich uit in het halfduister. Na het korte respijt
van Esmers' afwezigheid, voelde ze alweer een nieuwe misselijkheid
opkomen, toen de kolkende boosaardigheid van de cesuur haar
naderde. Door de regendruppels heen turend, begon ze de zichtbare
omtrekken van de Val te onderscheiden. De cesuur, die ze vanaf
Kevins' Uitkijk had gezien, had op de aura van een migraine-aanval
geleken: een misselijk makende verschijning van dansende
lichtringen, die elk individueel deeltje van de realiteit in een
complete chaos veranderden. Zonder haar gezondheidsbesef, zou ze
waarschijnlijk hebben gedacht, dat de maalstroom in de neuronen van
haar brein plaatsvond, in plaats van binnen de structuur van het
bestaan. Maar deze Val zag er veel erger uit, sterker.
Misschien wel vermenigvuldigd door de grote druk van Esmers'
oproep, vormde hij een geraas van vervorming en waanzin tegen de
grijze achtergrond van de regen. De aanblik ervan deed haar denken
aan hel en verdoemenis. Laat alle hoop varen...
Hoewel zij volkomen doorweekt was, bedekte de boosaardigheid van de
cesuur haar huid met een akelig gekriebel, alsof er rode mieren
tussen haar kleren zaten. 'Uitverkorene?' vroeg Staf, die haar
aarzeling - of haar vastberadenheid - zag. 'O, verdomme.' Met een
doodsangst, die alle langdurige frustraties en metafysische
rillingen te boven ging, stak Linden haar hand onder haar shirt en
haalde Covenants' ring tevoorschijn. Terwijl zij het koele
cirkeltje in haar vuist sloot, mompelde zij: 'Kom op, we
gaan.'
Als Joan inderdaad de oorzaak was van de cesuren, zou het kunnen
dat hem binnen te gaan, haar het gevoel zou geven zich in haar
waanzin te storten. Maar Linden had Joans' kwellingen al eens
eerder overleefd... Joan was nu sterker. In het Land kreeg het
witte goud pas zijn werkelijke kracht en haar wanhoop voedde
zichzelf en zwol onophoudelijk aan. Maar Linden was eveneens
gegroeid. Zij werd gesterkt door de steun van haar vrienden, maar
ook door het helen van de oer-gruwels. Bovendien bezat zij een
witte ring. En op het moment, dat de kogels haar van haar vorige
leven hadden beroofd, had zij nog niet geweten, dat de Versmader
haar zoon zou ontvoeren. De leermeester hoorde haar en begreep
haar. Hij begon heen en weer te lopen door het kletsnatte gras en
hield zijn scepter hoog boven zijn hoofd. Onverbiddelijk duwde
Linden haar hielen in Hyns' flanken. Er ging een huivering door de
Ranyhyn heen, maar zij aarzelde geen moment. Toen zetten alle
paarden zich in beweging en gingen ze op weg, beschermd door de
magische bezwering van de oer-gruwels. Het gezang van de wezens
zwol aan. Geleidelijk aan versnelden de Ranyhyn hun tred, om het
ritme van de bezwering te volgen. De regen spetterde langs Lindens'
capuchon in haar ogen. Nu leek de cesuur net een reusachtige zwerm
horzels. De kracht ervan shockeerde haar zintuigen: in zijn
razernij leek hij het hele noorden op te slokken. Ze vroeg zich
niet langer af hoe Kevins' Uitkijk had kunnen instorten. Het was
eigenlijk veel verbazingwekkender dat het kleinste deeltje van de
levende wereld de kwaadaardigheid van de cesuur kon overleven.
Anele had het overleefd. Zijn aangeboren Aardkracht had hem gered.
En dat zou het opnieuw doen. Maar de rest van het gezelschap moest
vertrouwen op het Duivelskwelgebroed - en op Lindens' onzekere
vermogen om wilde magie te ontketenen. Met Staf en Mahrtiir aan
haar zijde, greep zij Covenants' ring stevig vast en volgde de
oer-gruwels in draf de maalstroom van de Val binnen. Misschien dat
ze op het laatste moment Jeremiahs' naam nog schreeuwde, maar als
dat zo was, had ze dat zelf niet kunnen horen. De stormaanval van
de cesuur had haar al doof, stom en blind gemaakt.