De volgende ochtend, in alle vroegte, bracht een groep Koorden Sahah naar de Dolers Zoom. De gewonde vrouw was bleek en zwak, nauwelijks sterk genoeg om te staan en kon alleen korte stukjes lopen. Haar metgezellen hadden haar het grootste deel van de weg vervoerd op een geïmproviseerde slee. Toch was meteen duidelijk dat de crisis van haar verwondingen achter haar lag. Dat zij de zware tocht op een deken, die tussen twee houten stokken was gespannen, had overleefd en bij haar aankomst in staat was zwakjes te glimlachen naar haar vrienden en familie, haar mensen, getuigde van de kracht van wondleem. Haar opengescheurde darmen en organen genazen goed, er was nauwelijks infectie en hooguit wat lichte koorts, terwijl haar andere verwondingen op bijna magische wijze herstelden.
De gewonde Koord en haar metgezellen kwamen het kampement binnen met de Ramen, die erop uit waren gestuurd om wondleem te gaan zoeken voor Staf. De twee groepen waren elkaar tegengekomen, toen zij terugkeerden naar de Dolers Zoom. Samen brachten zij meer dan voldoende van het slijk mee, dat zo noodzakelijk was om Staf te helpen. Linden was verteld dat wondleem aan kracht verloor, wanneer het uit de aarde werd verwijderd, uit de specifieke natte aarde, waarin het was ontstaan. Maar toen zij in de stenen pot keek, die de Koorden haar aanboden, zag zij gouden spikkeltjes schitteren in de vochtige, zanderige grond, de Aardkracht riep haar toe als hoorngeschal. Dankbaar droeg ze de pot naar Stafs' bed en smeerde zijn gezwollen wonden ermee in. Het griezelig snelle effect van wondleem vervulde haar nog steeds met stomme verbazing en zij keek verwonderd toe, hoe Stafs' verwondingen veranderden van een gruwelijke kwelling tot draaglijke pijn en vervolgens tot een dof pijnlijk kloppen. Het feit dat hij Haruchai was, droeg ongetwijfeld bij aan zijn snelle herstel. Niettemin vond zij wondleem een groot wonder - een onbeschrijflijk kostbaar geschenk. Een wereld waar deze vorm van genezing mogelijk was, verdiende de kwaadaardigheid van de Versmader niet.
Terwijl Staf rustte, smeerde zij een beetje wondleem op haar wangen, om de pijn van haar brandwonden te verlichten. Het effect ging echter veel dieper, schonk verlichting aan haar pijnlijke spieren en veranderde haar zonverbrande huid in een beschermende bronzen tint. Zij ontving het geschenk van de levenskracht van het Land. Daarna had ze, opgelucht dat haar grootste zorgen voorbij waren, wel even een dutje kunnen doen. Ze had die nacht slecht geslapen en was telkens even wakker geworden, om te kijken hoe het met Staf ging. Het resultaat was dat ze nog steeds doodmoe was. Maar nu was hij bij bewustzijn, alert en vastberaden. En het helen van zijn gevaarlijkste verwondingen, bracht de pijn naar voren van een kwetsuur, die ook wondleem niet kon genezen: zijn ontwrichte heup. Zij had nog niet geprobeerd de heup te zetten. Daartoe ontbrak haar de fysieke kracht. Bovendien had het eerder niet zo belangrijk geleken. Toen hij haar naam zei, zuchtte ze zachtjes, maar antwoordde hardop: 'Ja?' Ze weigerde af te wijken van de koers, die zij had gekozen. 'Linden Avery,' herhaalde hij, 'je hebt mij overtroffen.' Er klonk nog steeds spanning in zijn stem, hoewel hij al beduidend sterker was geworden. 'De kwestie rust nu niet meer in mijn handen. Wij moeten ons neerleggen bij de afloop.' Ze wilde dat zij niet had geweten waarover hij het had. Ze had zijn dood naast zich neergelegd, had hem de natuurlijke consequenties van zijn nederlaag in het gevecht met Esmer bespaard. Volgens de extreme logica van de Haruchai, had zij zijn persoonlijke rechtschapenheid geweld aangedaan. Welke specifieke vorm 'de afloop' zou hebben, daarnaar kon zij slechts gissen. Maar ze wist dat er een hard oordeel en verstoting aan te pas zouden komen.
Toen Brinn en Cail waren gered van de Danseressen van de Zee, hadden zij zich teruggetrokken uit Covenants' dienst, op dezelfde manier, waarop de Bloedwacht zich van de Heren had afgekeerd en om dezelfde reden: zij hadden zichzelf onwaardig bevonden. Hun nakomelingen zouden Staf niet minder streng beoordelen. En het feit dat hij Lindens' interventie niet had kunnen voorkomen, zou hem niet sparen. Zij reageerde met een licht schouderophalen. 'Moeten we dat niet altijd?' Zelf was zij ook nooit vrijgesteld van het resultaat van haar daden. 'Misschien dat het deze keer...' Deze keer was ze van plan de afloop zelf te bepalen. 'Intussen,' voegde ze er even later aan toe, 'moest ik je heup maar eens gaan zetten. Hoe langer hij uit de kom blijft, des te meer last je er later van zal hebben.' Staf schudde zijn hoofd. 'Laat maar.' Hij klonk heel zeker van zichzelf, net zo onverzettelijk als altijd. 'Wanneer ik weer wat op krachten ben gekomen, krijg ik dat zelf wel voor elkaar.' Wat hij eigenlijk zei was: Maak mijn schande niet groter dan hij al is. Linden vloekte binnensmonds. 'Goed.' Ze twijfelde er niet aan dat hij het zelf voor elkaar zou krijgen, hoeveel pijn het ook zou doen. 'Orthopedie is ook niet bepaald mijn specialiteit. Verwacht alleen niet van me dat ik blijf toekijken. Ik moet Tres Hami spreken.' En Liand en Anele. Om nog maar niet te spreken van Esmer. 'Ik kom straks nog wel even kijken, hoe het met je gaat.' Er wachtten haar nog andere problemen, die ze voor zich uit had geschoven, omdat ze voor hem moest zorgen. Nu was de tijd gekomen om ze onder ogen te zien. Zonder een antwoord af te wachten, verliet ze de schuilhut en liep de steeds warmer wordende ochtend in. Overal om haar heen gonsde het kamp van de activiteit. Ze rook niet alleen kookvuren en varens, maar ook voedsel. Ze zag Koorden spullen inpakken, hun huizen schoonmaken en hun kleding wassen of verstellen. De Dolers Zoom lag nu nog in de schaduw, maar het daglicht gloeide tegen de donkere omtrekken van de bergen in het oosten en glinsterde op de besneeuwde toppen in het westen. Onder de doordringende rookgeur ging een frisse zoetheid schuil, als de smaak van aliantha. Steeds opnieuw werd Linden eraan herinnerd, hoeveel zij van het Land hield. Ze hoorde hier niet thuis: ze was veel te vies. Na de crises en noodsituaties van de afgelopen drie dagen, had ze een bad nodig. Haar haar voelde als modder op haar hoofd. En haar kleren stonden stijf van het zweet en het vuil. Bovendien had de tocht door de vallei een raamwerk van grasvlekken op haar broekspijpen achtergelaten. De Ramen konden zich voortbewegen zonder het dichte, hoge gras te verstoren. De vlekken die zij in hun gezelschap had opgelopen, hadden een plattegrond kunnen zijn van haar beperkingen, of een voorteken van haar lot. Maar ze had helemaal geen tijd voor een bad of andere geriefelijkheden. En ze kon zeker geen uur besteden aan het wassen van haar kleren. Esmer had een paar van haar vragen beantwoord en ze wist nu wat ze wilde. Toen ze om zich heen keek in de prikkelende ochtend, zag ze een eindje verderop Koord Char ernstig naar haar staan kijken. Kennelijk had Sahahs' terugkeer het voornemen van haar jongere broer, om Linden te dienen, alleen maar versterkt. Hij keek haar rustig aan. 'Heb je honger, Ringheer?' vroeg hij eerbiedig. 'Wil je misschien ontbijten?' Nou en of ze honger had. Maar ze had andere dingen aan haar hoofd. 'Straks misschien, dank je,' antwoordde ze vermoeid. 'Eerst moet ik Tres Hami spreken.' Char draaide zich onmiddellijk om, alsof ze hem een opdracht had gegeven. Snel voegde zij eraan toe. 'Maar vertel me eerst nog even hoe het met Anele is.' De oude man was aangevallen door een gruwelijk wezen van vuur. Staf had hem zo hard aangepakt, dat hij misschien wel een hersenbeschadiging had opgelopen. Nu was ze bang, dat hij te lijden had onder de nasleep van deze ingrijpende gebeurtenissen. Vanwege de vorm die zijn bezetenheid had aangenomen, beschouwden de Ramen zich misschien niet meer als zijn vrienden. Toch had ze hem heel hard nodig, meer dan ooit zelfs. Hij was de zoon van Sunder en Hollian. En Esmer had toegegeven dat er misschien een mogelijkheid was, om de Staf van Gerechtigheid te vinden...
Char antwoordde echter zonder enige aarzeling: 'Het schijnt heel goed met hem te gaan. Hij is taai en kan veel hebben. Hij heeft lang geslapen. Toen hij wakker werd, heeft hij wat gegeten. Daarna is hij weg gewandeld, schijnbaar zonder doel of bestemming. Wij houden hem in de gaten, maar hij' - de jonge Koord haalde zijn schouders op - loopt alleen maar wat rond. Als je wilt, kunnen wij hem gaan halen.' Een beetje ongemakkelijk bij zoveel bereidwilligheid, schudde Linden haar hoofd. 'Nog niet, dank je. De arme man heeft amper rust, wanneer ik in de buurt ben.' Toen zei ze nogmaals: 'Maar Tres Hami wil ik wel graag spreken. Zou jij haar dat willen laten weten?' Ze was van plan actie te ondernemen, voordat de moed haar in de schoenen zonk. Char maakte een kleine buiging. Hij leek zich niet te haasten, maar verdween snel tussen de huizen, haar achterlatend, om na te denken over haar eigen vorm van waanzin. Esmer had gezegd: Vertrouw op de Ranyhyn. Dat kon best een goede raad zijn, maar ze wist niet hoe ze er anders gehoor aan moest geven, dan door Hami om hulp te vragen. Onrustig en gespannen als ze was, vond ze het moeilijk om te wachten. Gelukkig kwam Hami al snel opdagen, met een klein gevolg in haar kielzog, onder wie twee andere Tressen en Koord Bhapa.
Zij maakten allemaal een formele buiging voor Linden, alsof zij gedurende de nacht op de een of andere manier haar status als bezoekende potentaat had bevestigd. Ze reageerde zo goed als ze kon. Het ontbrak haar echter aan hun vloeiende gratie en haar lompheid maakte, dat ze zich onzeker voelde. Ze had veel gedaan in haar leven - veel geleden en veel bereikt - maar ze dacht niet, dat ze het ooit gracieus had gedaan. Al haar handelingen leken stijf en gekunsteld, net als die van Covenant.
'Bedankt voor je komst,' beantwoordde zij de vraag in Hami's ogen. 'Je zult het wel druk hebben. Maar er zijn een paar dingen, waarmee je me wellicht kunt helpen.' Ze moest haar beslissingen ten uitvoer brengen. 'Mag ik je een paar vragen stellen?' De Tres boog opnieuw, maar nu minder vormelijk. 'Ringheer,' zei ze met een glimlach, 'je vereert ons met je hoffelijkheid. Aarzel vooral niet om te spreken. Je bent geaccepteerd door de Ranyhyn. Je bent welkom bij ons, zonder restricties of beperkingen.'
Toen gebaarde zij naar het midden van het kamp. 'Kom. Laten wij onder de open hemel gaan zitten, zodat deze bergen getuige mogen zijn van onze vriendschap. Jij kunt ontbijten en wij zullen je vragen zo goed mogelijk beantwoorden.' Linden knikte. Omdat de Ramen haar gedachten niet konden lezen, gaf hun respect haar een ongemakkelijk gevoel. Toch hoopte ze er gebruik van te kunnen maken. Samen met Hami en de anderen, liep zij naar de cirkel van aangestampte aarde, waar Anele haar had verbrand en Esmer Staf bijna had vermoord. Waar de Ranyhyn haar hadden geaccepteerd. Ook daarvan hoopte zij gebruik te kunnen maken. Toch zou zij er de voorkeur aan hebben gegeven, om Hami onder vier ogen te kunnen spreken, in een ommuurde ruimte. De open plek wemelde van de herinneringen en implicaties. Hami had de bergtoppen als getuigen aangeroepen, alsof zij verwachtte, dat de Aarde zelf alles wat hier gebeurde, zou erkennen en bekrachtigen.
Met de onbevangenheid van lange, onbetwiste dienstbaarheid, leidde de Tres Linden naar het midden van de open plek. Toen de Koorden een paar van hun houten blokken in de kleine kring hadden gezet, ging Hami zitten en gebaarde dat haar metgezellen hetzelfde konden doen. De groep bestond uit vier Ramen en Linden, maar de Koorden hadden zeven zetels neergezet. Terwijl zij haar vermoeide lichaam op een van de blokken liet zakken, vroeg zij zich af, voor wie de twee andere plaatsen bestemd waren. Esmer en...? Bhapa was de enige Koord tussen de drie Tressen. Een van Hami's metgezellen was de oudere man, die op het feest het openingsgebed had uitgesproken. De grijze lokken in zijn haar leken op de littekens op zijn armen: lichtere strepen als schaafwonden, of de groeven van klauwen. De andere Tres was een man met een smal, vurig gezicht en de ogen van een roofvogel. Zijn aura gaf Linden de indruk dat zijn leven niet spannend genoeg was naar zijn zin, dat hij hunkerde naar strijd en bloedvergieten en veel vaker wilde vechten, dan de omstandigheden hem toestonden.
'Ringheer,' begon Hami, 'dit zijn Tres Dohn,' de oudere man, 'en Tres Mahrtiir,' de gefrustreerde vechtersbaas. 'Koord Bhapa ken je al. Hij heeft zich bij ons gevoegd vanwege zijn verwantschap met Sahah, die door jou is teruggebracht uit de dood.' Met een scherpe klank in haar stem voegde zij eraan toe: 'Hij heeft echter nog niet het recht verworven zich Tres te mogen noemen en zal alleen spreken indien jij dat wenst. Hij zal de Koorden namens jou toespreken, zodra onze beraadslagingen zijn afgelopen.' Bhapa wierp Linden een ernstige blik toe en boog zijn hoofd. Zij zag nu dat hij aan één oog blind was: een detail dat haar de vorige avond vreemd genoeg niet was opgevallen. Misschien verklaarde dat, waarom hij nog geen Tres was. Eerst vermoedde zij een verwonding, maar toen zij wat beter keek, realiseerde zij zich dat hij grauwe staar had. Een simpele ingreep voor een oogarts. Ze had het zelf nog wel willen proberen, als ze het juiste gereedschap had kunnen vinden, een metaforische scalpel, preciezer dan wilde magie - en als ze er de tijd voor had gehad. 'Deze stoelen,' zei Hami, met een knikje naar de lege zetels, 'zijn voor je reisgenoten. Zodra zij zich bij ons hebben gevoegd, kunnen we beginnen. Intussen willen wij je graag iets te eten aanbieden.' Twee...? dacht Linden. Liand en...? De Ramen wisten natuurlijk, dat Staf niet in staat was rechtop op een houtblok te zitten. En Anele had het kampement verlaten. Voorzichtig vroeg ze: 'En Esmer?' Tres Dohn wendde zijn gezicht af en Mahrtiir ontblootte zijn tanden. Hami's blik verduisterde en zij haalde haar schouders op. 'Nadat hij jou had gesproken is hij de bergen ingegaan en hij is nog niet teruggekeerd. Misschien is dat ook maar het beste. Zijn onwaardige aanval op de slapeloze verontrust ons. Hij is te ver gegaan. Misschien kan hij beter niet bij ons blijven.' Haar toon suggereerde, dat de Ramen Esmer allang zouden hebben weggestuurd, als de zoon van de meervrouwen niet door de Ranyhyn was geaccepteerd en bekrachtigd. Mahrtiir boog zich naar voren. 'Hij is erg van streek.' De Tres had een stem als een roestig scharnier. 'Hij ontketent een storm in de bergen, waarvan de bliksem in de hele vallei zichtbaar is. Wij zijn getuige geweest van zijn strijd, maar zoeken hem niet op.' Even leek Mahrtiirs'' blik te gloeien van weerspiegelde magie. 'Ik denk dat hij zijn noodlot probeert te tarten.' Linden sloot haar ogen en boog haar hoofd. Ze geloofde Mahrtiir instinctief. Door te vechten heb ik mijn haat uitgeput... De innerlijke conflicten van Cails'' zoon waren extreem genoeg voor stormen.
Zij had hem nodig. Ze had nog meer vragen voor hem. Hij begreep Aneles' cryptische verwijzingen naar Kastenessen, naar skurj, naar een verbroken Gevangenschap. Ze wist zeker dat hij de vurige geest kon identificeren, die Anele had bezeten. En hij sprak de onsmakelijke taal van de oer-gruwels...
Zijn afwezigheid was echter een probleem, dat zij nu niet kon oplossen. Toen ze de beelden van zijn 'storm in de bergen' van zich afhad gezet, hief zij haar hoofd op en opende haar ogen. Aan de overkant van de open plek zag zij Liand aankomen, vergezeld door Char en een andere Koord, Pahni. De jonge vrouw droeg een waterzak aan haar middel en in haar handen hield zij een schaal met voedsel. Ongehinderd door Kevins' Drek, zag Linden meteen dat de Nederstener nauwelijks had gerust, hoewel zijn vermoeidheid hem niet was aan te zien. De afgelopen paar dagen waren gewoon te spannend geweest, om te kunnen slapen. En misschien had hij Esmer de afgelopen nacht ook tekeer zien gaan. Zijn ogen schitterden van een bijna koortsachtig enthousiasme en zijn tred was een en al jeugdige veerkracht. Toen hij Linden echter in het oog kreeg, werd zijn uitdrukking bezorgd en versnelde hij zijn pas. Zodra hij in de cirkel was aangekomen, zei hij op onbevangen toon: 'Linden, je hebt niet gerust. En je maakt je zorgen. Ik zie duisternis in je. Wat is er aan de hand? Heeft Esmer je iets aangedaan?' Met een diepe zucht herinnerde Linden zichzelf eraan, dat zijn gezondheidsbesef geheel nieuw voor hem was en dat hij nog niet had geleerd te interpreteren wat hij waarnam. 'Mij mankeert niets, Liand.' Zij glimlachte moeizaam. 'Ik voel me in elk geval beter dan ik eruit zie. Eigenlijk was Esmer' - ze grijnsde onwillekeurig - 'behulpzaam. Maar ik wilde Staf in de gaten houden en daarom heb ik niet veel kunnen slapen. Ga zitten.' Zij wees op een van de zetels. 'We moeten praten.' Opeens leek Liand zich te realiseren, dat hij tussen de leiders van de Ramen stond. Met een verlegen blik boog hij stijfjes voor de Tressen en liet zich toen op een van de houtblokken vallen.
Tegelijkertijd kwam Pahni naast Linden staan en knielde om haar de waterzak en de schaal te overhandigen. In de schaal zag Linden aliantha, vermengd met gedroogde vruchten, die zij niet herkende en bleek gekleurde gesneden blokjes, die naar geitenkaas roken. Dankbaar accepteerde zij wat Pahni haar aanbood. Toen de Koord wegliep, stopte Linden een prijsbes in haar mond en nam even de tijd om te genieten van de scherpe, opwekkende smaak en de energie die ze ervan kreeg. Toen hief ze haar blik op naar de Tressen. 'Ik denk niet dat Staf zich bij ons kan voegen. Als jullie het niet erg vinden, dat ik praat tijdens het eten, kunnen jullie misschien een paar vragen voor me beantwoorden.' Tres Dohn knikte instemmend en Hami antwoordde: 'Natuurlijk, Ringheer. Je bevindt je in een moeilijke situatie en wij willen je zoveel mogelijk helpen.'
'Vertel mij dan' - Linden spreidde haar handen, om aan te geven hoe weinig ze ervan begreep - 'wat er gisteravond is gebeurd. Met de Ranyhyn, bedoel ik.' Ze had nog nooit zulke paarden gezien. 'Jullie zeiden dat ze mij accepteerden. En Staf ook, neem ik aan? Wat wil dat zeggen?' Zich weer bijzonder onhandig voelend, bekende ze: 'Ik weet helemaal niets van hen af.'
'Ah, de Ranyhyn.' Meteen verscheen er een blik van stille vreugde op Hami's gezicht: een blik die haar mede-Tressen deelden, Dohn ernstig, Mahrtiir wat vuriger. 'Wij zijn de Ramen, Ringheer. Het is niet aan ons om over hen te spreken. Wij zijn hun dienaren en zeker niet hun verzorgers, zoals sommigen ons wel noemen. Zij vormen het doel en de zin van ons leven en zolang er nog een Ranyhyn overblijft, om tussen de wonderen van de wereld te galopperen, zal geen enkele Ramen zich onttrekken aan zijn dienstbaarheid. Sterker nog, onze dienstbaarheid versterkt en bevestigt zichzelf. Wij zijn wie wij zijn en dat is in de loop van de eeuwen zo gebleven, omdat de waarde van wat wij dienen, de waarde van onze dienstbaarheid in stand houdt.' Linden merkte dat haar handen een beetje trilden, terwijl zij zat te luisteren. De aardewerken schaal voelde heel breekbaar aan tussen haar vingers, alsof hij elk moment uiteen kon vallen in klei en stof. De klank van Hami's stem deed haar meer dan de woorden van de Tres. In de tevredenheid en zuiverheid van Hami's vreugde, meende zij de onbeperkte devotie van de Ramen te horen: een dienstbaarheid, die zo oud en zo trouw was, dat zij zich er deemoedig bij voelde. Bang dat zij de schaal zou laten vallen, zette zij hem op haar schoot. Toen legde ze haar handen er omheen om het trillen te verbergen. 'Je hebt met eigen ogen kunnen zien,' vervolgde Hami, 'dat de Ranyhyn Aardkrachtig zijn. Zij bevatten en zijn een uiting van de overvloed van het Land. Nu je hen zelf hebt gezien, moet je toch begrijpen waarom wij hen dienen? En weet je nu meteen ook niet alles over de Ramen wat je weten moet?Linden had haar hoofd kunnen schudden, maar de Tres was nog niet uitgesproken. 'Dat de Ranyhyn je hebben geaccepteerd staat buiten kijf. Zij kwamen uitsluitend voor jou...' Opeens werd Hami's houding intenser. Zich naar voren buigend, zei ze: 'Luister goed, Ringheer,' Linden aansporend om het wonder met haar te delen. 'Zij kwamen naar je toe en bogen hun hoofden. Zoveel eerbetoon heeft geen enkele Ramen ooit aanschouwd, niet één keer, in al de tijd dat wij hen dienen.' Haar blik gloeide en zowel Dohn als Mahrtiir zat Hami aan te kijken met een soort vervoering op hun gezichten.
'Voor oer-Heer Thomas Covenant, de voormalige Ringheer, verhieven de Ranyhyn zich op hun achterbenen, een heel gezelschap van de grote paarden, allemaal steigerend, speciaal voor hem. Het was de eerste en de laatste keer, dat de Ramen getuige waren van een dergelijk eerbetoon. Toch was deze eer een combinatie van angst en verplichting, zoals de oer-Heer zelf erkende. Jou hebben de Ranyhyn echter nog meer eer betoond, want zij bogen hun hoofden in overgave en voelden geen angst.' Toen leunde Hami achterover. Even legde zij haar handen op de schouders van haar mede-Tressen. Mahrtiir staarde naar zijn gebalde vuisten tussen zijn knieën, maar Dohn gaf een kneepje in Hami's vingers, bij wijze van troost of steun. Liand luisterde met open mond: het licht in zijn ogen was helder en liefdevol. De Ranyhyn moesten hem hebben betoverd. Toen Hami weer sprak, was de intensiteit uit haar stem verdwenen.
'Wat betekent deze acceptatie? Die vraag kan geen enkele Ramen beantwoorden. Dat is iets tussen jou en Hyn, die haar hoofd voor je boog, zoals het ook iets is tussen de slapeloze en Hynyn.' Haar manier van doen wekte de indruk, dat zij twijfelde aan de wijsheid van Hynyns' keuze. 'Wat ik echter wel met zekerheid kan zeggen is dit: Hyn en Hynyn hebben hun toestemming gegeven, om te worden bereden. Zo'n geschenk wordt slechts zelden gegeven. Eenmaal gegeven, zal het nooit meer worden ingetrokken. Zolang je leeft, zullen de Ranyhyn je overal brengen waar je naartoe wilt. En als het noodlot mocht willen dat Hyn sterft, terwijl jij nog leeft en haar nodig hebt, zal een andere Ranyhyn haar plaats innemen, opdat hun acceptatie behouden blijft.' Overal waar je naartoe wilt, dacht Linden vol hoop en angst. Vertrouw op de Ranyhyn. Bijna krampachtig koos ze een stukje gedroogd fruit uit de schaal en stak het in haar mond, waarna ze begon te kauwen, om haar onrust te verbergen. Toestemming om te worden bereden. Het idee leek beladen met enorme verantwoordelijkheden en gevaren. Terwijl ze het trillen onder controle trachtte te krijgen, concentreerde ze zich op haar maaltijd. Toen Linden niet antwoordde, vroeg Hami. Is je vraag zo voldoende beantwoord, Ringheer?' Het kostte Linden moeite de Tres aan te kijken. 'Ik moet erover nadenken.' Maar haar handen beefden nog steeds en ze voelde zich nog niet in staat om na te denken, over wat Hami had gezegd. 'Ik denk dat ik nog wel meer wil weten. Maar vertel me eerst iets anders, als je dat niet erg vindt.' Ze had tijd nodig om moed te verzamelen. De vrouw keek haar aan, verwachtingsvol en bereidwillig. Linden slikte nog een prijsbes door en gooide de pit in de schaal om later weg te gooien. 'De Ramen hier...' Zij gebaarde om zich heen. 'Ik hoop dat er nog meer van jullie zijn. Jullie hebben toch zeker wel kinderen? Bejaarden?' Mannen en vrouwen, die niet geschikt waren voor het werk van Koorden en Tressen? 'Jullie zijn hier toch niet allemaal?' Dohn leek haar vraag niet te horen. In plaats daarvan tuurde hij naar de bergen, alsof hij op zoek was naar een teken van leven van Esmer. Maar Mahrtiir grinnikte geamuseerd en Hami glimlachte. 'Wij zijn hier inderdaad niet met ons allen. Als dat zo was, zouden wij de bezorgdheid verdienen, die ik in je woorden hoor. Het gaat juist heel goed met de Ramen. Op onze eigen manier floreren wij als nooit tevoren. Maar onze tocht door de bergen zou onnodig gevaarlijk zijn voor onze kinderen en ouden van dagen. En er zijn ook Ramen - Strengen, Touwers, Houders - die niet geschikt zijn voor de beproevingen van het Koorden of Tressen. Zij bevinden zich in een kamp enkele duizenden kilometers naar het zuiden, aan de voet van de Zuidron Bergen.'
Linden deed geen poging haar opluchting te verbergen. 'Daar ben ik blij om,' zei ze met een glimlachje. 'Ik maakte me al zorgen.' Toen verdween haar glimlach. 'Het Land heeft al genoeg problemen. Ik was bang dat de Ramen met uitsterven werden bedreigd.' Hami knikte begrijpend. 'Dat verlies is ons in elk geval bespaard gebleven.' Even keek zij naar de grond. Toen zij Linden weer aankeek, had haar gezicht een sombere uitdrukking. 'Linden Avery, ben je er nu klaar voor om ons te vertellen over de zorgen, waar je hart vol van is?
Dat de Verscheurende is teruggekeerd om het Land te kwellen staat vast. Als het aan ons lag, zouden wij onze geboortegrond liever de rug toekeren, dan de Ranyhyn bloot te stellen aan Klauwtands' wreedheid.' Toen haalde zij haar schouders op. 'Wij worden echter geregeerd door de Ranyhyn.' Er was geen spoor van bitterheid in haar stem, hoewel elke bedreiging van de grote paarden haar duidelijk met afschuw vervulde. 'Wat ook vaststaat is, dat jij bent geaccepteerd. En jouw wens om de Verscheurende te bestrijden is onmiskenbaar.' Ondanks haar resolute toon, school er een bijna onbewuste trilling van angst in haar stem. 'Zo is ons te verstaan gegeven, dat de Ranyhyn eveneens voor de strijd kiezen, onder jouw aanvoering.' De drie Tressen keken Linden vanuit hun kleine kringetje recht in de ogen, toen Hami vroeg: 'Ringheer, wat zijn je plannen?' Misschien bedoelde ze: Hoeveel Ranyhyn ben je bereid op te offeren? Ben je er nu klaar voor...? Linden zou er nooit klaar voor zijn, dat wist ze zeker. Maar Jeremiah onderging nu al kwellingen en het lijden van het Land was nog maar net begonnen. Of zij er ooit klaar voor zou zijn, maakte geen enkel verschil, in wat er van haar werd verwacht. Bedachtzaam at zij de aliantha die haar was gegeven, gooide de pitten terug in de schaal en nam nog wat kaas en gedroogd fruit. Terwijl de Ramen en Liand wachtten, dronk zij uit de waterzak om haar keel te verfrissen. En haar geest. Toen zei ze: 'Esmer weet alles. Hij begrijpt wat er met het Land gebeurt. Grotendeels, althans.' Hij had haar misschien meer kunnen vertellen, als zij had geweten hoe zij hem moest ondervragen. 'Hij heeft me niet alles verteld wat ik wil weten, maar hij heeft me wel wat aanwijzingen gegeven...' Ze wilde meteen alles vertellen, zich mee laten sleuren door de stroom van haar woorden, zodat zij niet zou aarzelen. Maar Staf snoerde haar de mond. 'Wacht, Uitverkorene,' zei hij vanaf de rand van de open plek. 'In het belang van het Land moet ik weten wat er wordt besloten.' Hij sprak zacht, maar zijn stem klonk gespannen. Linden draaide zich naar hem om - en kromp ineen bij het zien van zijn pijn. De scheuren in zijn borstspieren waren nog niet voldoende geheeld om hem in staat te stellen, moeiteloos rechtop te staan. Maar die kwelling was nog niets, vergeleken bij de helse pijn van zijn ontwrichte heup. Hij moest vanuit zijn bed naar de open plek zijn gehinkt, waarbij zijn heup bij elke beweging heen weer had geschokt. Het liefst had ze hem de huid vol willen schelden. Die stomme idioot had in bed moeten blijven. De Tressen keken ook naar Staf. Dohn zei op zachte toon tegen Bhapa dat hij de slapeloze moest gaan helpen, maar voordat de Koord kon opstaan, sprong Liand overeind en haastte zich naar Staf. Zijn onwrikbare wantrouwen tegen de Meesters had geen invloed op zijn bezorgdheid. Staf stond Liand niet toe hem aan te raken. Op zijn goede been balancerend, zocht hij echter wel steun, door een hand op de schouder van de Nederstener te leggen. Zo plotseling, dat Linden een kreet niet kon onderdrukken, balde hij zijn vrije hand tot een vuist en sloeg ermee op de ontwrichte heup. Met een geluid alsof er iets brak, schoot zijn heup weer op zijn plek. Het zweet brak hem uit en hij leunde tegen Liand aan. Maar hij vertrok geen spier en gaf geen kik. In plaats daarvan zette hij zijn voet op de grond, alsof hij verwachtte dat zijn been zijn hele gewicht nu wel weer kon dragen. En dat was ook zo. Op de een of andere manier was het hem gelukt. Nog steeds met een hand op Liands' schouder hobbelde Staf naar de kring van zetels, alsof hij Liands' ontsteltenis met zich meezeulde. Onwillekeurig toch woedend, fluisterde Linden: 'Stomme idioot!' toen Staf zich op een van de houtblokken liet zakken. 'De volgende keer laat ik je door de Ramen vastbinden. Ik heb dit niet allemaal gedaan,' bijna de controle verliezen over wilde magie, 'zodat jij jezelf tot een invalide kon maken.' Maar zij zag ook meteen dat hij dat niet had gedaan. Hij was Haruchai, ongelooflijk taai. En wondleem had al wonderen gedaan voor zijn genezing. Hij zou nog weken pijn houden aan zijn heup,  misschien wel maanden. Maar zijn klap had geen permanente schade aangericht. 'Uitverkorene,' antwoordde hij door zijn pijn heen, 'zei jij niet zelf, dat ik mijn volk moest gaan waarschuwen? Dan moet ik nu ook horen wat je te zeggen hebt.' Linden haalde boos haar schouders op. 'Je zult er niet blij mee zijn.' Ze zou hem echter goed duidelijk maken, dat ze zich niet meer op andere gedachten zou laten brengen. Liand ging naast Staf zitten. In plaats van bezorgdheid voor de Meester was er nu angst op zijn gezicht verschenen. Bhapa keek Linden met zijn goede oog fronsend aan. Dohn had zijn vage bestudering van de hen omringende bergen hervat,  maar Mahrtiir bekeek haar als een man, die zojuist een glimp had opgevangen van de strijd, waarnaar zijn geest hunkerde. In Hami's ogen stonden complexe onzekerheden te lezen, toen zij mompelde: 'Het zou best kunnen dat niemand hier blij zal zijn met wat je gaat zeggen. Toch moeten wij je woorden aanhoren. De Ranyhyn verlangen het van ons.' Linden probeerde iedereen zo goed mogelijk aan te kijken. Teneinde haar angst in bedwang te houden, klonk haar stem heel hard toen ze zei: Verdomme, zelfs ik ben er niet blij mee en het is nota bene mijn idee.' Toen keek zij naar de grond. Zij kon het niet verdragen de reacties van de anderen te zien. 'Esmer en ik hebben het over cesuren gehad. 'Vallen,' begon zij, weer net zo onhandig als eerst, niet in staat tot enige elegantie. 'Volgens hem zijn dat breuken in de tijd. Scheuren. Zij rijten de barrière open,' de noodzakelijke grens, 'tussen het verleden en het heden. Heer Veil wil de Boog van Tijd vernietigen. Eén van de middelen, waarmee hij dat tracht te bereiken, zijn de cesuren.' Eén piepklein scheurtje tegelijk, steeds opnieuw, net zolang totdat het hele doek aan flarden scheurde en uiteen viel. 'Als Esmer gelijk heeft, is Anele werkelijk de zoon van Sunder en Hollian. Drieduizend en nog wat jaren geleden, liet hij de Staf van Gerechtigheid achter, toen hij een kwaad ging onderzoeken, dat een cesuur bleek te zijn. Hij stond machteloos, toen de Val hem uit zijn leven wegrukte. De oer-gruwels zijn hier op dezelfde manier terecht gekomen,' vervolgde Linden. 'Ten tijde van de Zonnevloek probeerde Heer Veil hen uit te roeien, maar enkelen van hen wisten te ontsnappen in een cesuur. Zij had hier waarschijnlijk de allerlaatste afstammelingen van de Duivelskwel ontmoet. 'Esmer vermoedt, dat zij hier zijn gekomen, omdat zij op zoek waren naar een toekomst, waar zij nodig zouden zijn. Het is waarschijnlijk zo'n honderd jaar geleden, dat de cesuren het Land begonnen te teisteren. Ze zijn betrekkelijk recent. Dat is waarschijnlijk de reden, waarom wij allemaal nog in leven zijn. Maar Esmer zegt, dat er grenzen zijn aan wat Heer Veil ermee kan bereiken. De Versmader heeft de beschikking over een witgouden ring. In principe beschikt hij dus al over alle macht, die hij nodig heeft. Maar hij kan de Boog niet zomaar afbreken - of rechtstreeks aanvallen. De ring behoort toe aan een vrouw, die volledig gebroken is. Te zeer gebroken, om iets anders te kunnen zijn dan een werktuig.' En Covenant had zijn leven gegeven, om de Boog veilig te stellen. In zekere zin verzette zijn geest zich nog steeds tegen Heer Veil.
Na een korte stilte verklaarde zij op onverbiddelijke toon: Ik geloof hem. Maar wij hoeven hem niet op zijn woord te geloven. We weten al, dat de Tijd in essentie nog intact is. Wij zijn hier nog steeds. Het Land is er nog. Oorzaak en gevolg zijn nog steeds van toepassing. En ik betwijfel of zelfs oer-gruwels de macht hebben, om te ontsnappen aan Heer Veil. De Vallen vormen een verschrikkelijke bedreiging, maar ze zijn niet genoeg. Veil heeft meer nodig.' Tot dusverre voelde Linden alleen concentratie van haar toehoorders, geen ontkenning. Iedereen had reden, om Esmers' woorden serieus te nemen. En niemand had een betere verklaring voor Aneles' verbijsterende toestand - of voor de aanwezigheid van de oer-gruwels. Ze had echter nog moeilijker dingen te zeggen. Terwijl ze naar de grond keek, zei ze: 'Zoals ik het zie, zijn de cesuren betrekkelijk klein. Ze mogen dan duizenden jaren overspannen, maar ze bestrijken slechts een klein gebied. En ze bewegen langzaam. Dat beperkt de schade, die zij kunnen aanrichten. Maar volgens mij is er nog een beperking,' behalve die van Joans' waanzin. 'Esmer heeft dit niet gezegd,' hij had alleen bevestigd, dat elke verandering van het verleden, de Boog van Tijd zou beschadigen, 'maar ik denk dat de Vallen alleen vooruit kunnen. Van het verleden naar het heden. Anders zou Heer Veil ook iemand naar het verleden kunnen sturen.' God, dan zou hij zelfs Joan kunnen sturen, 'of hij zou zelf kunnen gaan. Hij zou kunnen veranderen wat al is gebeurd. Dat zou een groter gevaar voor de Boog van Tijd zijn, dan de cesuren zelf.' In een poging zichzelf gerust te stellen, besloot zij op ongemakkelijke toon: 'Met andere woorden, het had allemaal nog erger gekund.' Hoe meer ze echter zei, hoe meer haar plannen haar begonnen tegen te staan. Straks zouden haar metgezellen boos en verontwaardigd gaan reageren. Ze zouden het in elk geval niet met haar eens zijn. Zij was Thomas Covenant niet: het ontbrak haar aan de persoonlijke extremiteit voor zulke risico's.
'Ringheer,' antwoordde Hami op neutrale toon, 'dit is belangrijke informatie. Het verklaart veel. Maar het vertelt ons niet, wat wij tegen dit gevaar kunnen doen. Ik zal het dus nog een keer vragen. Wat zijn je plannen?' Bang als ze was, had Linden kunnen antwoorden: Waarom moet ik al die beslissingen nemen? Wat zouden jullie doen, als ik er niet was? Ze had kunnen zeggen: Vraag dat maar aan Esmer, niet aan mij. Hij weet wat er gaande is. Ik niet. Maar ze wist wel beter. Zij was Linden Avery, de Uitverkorene, ook wel Ringheer en Wilddrager genoemd. Jeremiah was haar zoon. Er was niemand anders, aan wie zij deze last kon overdragen. Ondanks haar angst, hief zij haar gezicht op, om haar metgezellen één voor één aan te kijken: de Tressen, die bezorgder waren om de Ranyhyn, dan om het Land, Bhapa, die het gevoel leek te hebben, bij haar in de schuld te staan en die vanwege zijn bloedband iets terug wilde doen voor Sahahs' leven, Liand, die al had laten zien, dat hij haar in alles zou steunen, Staf, die misschien nog steeds geloofde, dat zij Corruptie diende. Toen zei zij luid en duidelijk: 'We hebben de Staf van Gerechtigheid nodig. Ik ben van plan hem te vinden.' Liand keek haar aan met een verwarde blik in zijn ogen. Staf trok zijn wenkbrauwen op, alsof zij had geprobeerd door zijn onverstoorbaarheid heen te breken. Bhapa wendde fronsend zijn blik af. Misschien was hij bang voor wat ze nu ging zeggen. Dohn had zijn handen voor zijn ogen geslagen. Uit zijn houding sprak verdriet. Op Hami's gezicht verzamelden zich allerhande tegenwerpingen. Maar Mahrtiir keek Linden aan, alsof hij zojuist een oproep tot de strijd had gehoord. Ze hield haar handen op, om bezwaren voor te zijn, die haar metgezellen nog niet eens hadden geuit. 'Ik weet het. Ik weet het. Anele is de Staf drieëneenhalfduizend jaar geleden kwijt geraakt. En als ik gelijk heb, kan ik er hier vandaan niet komen. Cesuren gaan alleen vooruit.' Toen balde zij een vuist om Covenants' ring, die onder haar shirt hing. 'Maar Heer Veil is niet de enige, die over wilde magie beschikt.' En hij kon Joan onmogelijk controleren, haar waanzin maakte haar onhandelbaar. 'Als ik een Val kan vinden, kan ik er misschien voor zorgen, dat hij me brengt waar ik wezen wil.' Linden had het gevoel dat de hoge bergtoppen zich over haar heen bogen. Er ging een schok door de kring heen. Vervolgens begonnen verschillende van haar metgezellen gelijktijdig te protesteren. 'Dan breek je de Wet van de Tijd! Dat heb je zelf gezegd!'
'Cesuren brengen de Tijd in gevaar. Datzelfde geldt voor wilde magie.'
'Het is onmogelijk. Het zal je niet lukken en dan zijn we je kwijt.'
'Anele is gek! Hij Kun je niet naar de Staf leiden!'
Maar Mahrtiirs' geestdriftige stem klonk boven alle andere uit.
'Ben je ingewijd in Tijd? Zijn zulke reizen gewoon in jouw wereld? Hoe denk je de tijd te vinden die je zoekt?'
Linden deed haar ogen dicht en wachtte tot haar stilte een ruimte creëerde, waarin zij kon antwoorden. Ze was bang dat Staf en Liand naar haar toe zouden komen, om haar door elkaar te schudden, haar met hun blote handen te trotseren. Maar hun bezwaren, hun verbijstering, leken langs haar heen te waaien op de ochtendbries en in kracht af te nemen. Opeens hoorde zij een zachte melodie, toen Dohn begon te zingen:

In gras gegroeide hoeven en voorhoofdsblessen, 
hakken en schoften, aardwouds welvaren:
vorstelijke Ranyhyn, galoppeer en ren...
wij dienen de Staart van de Hemel,
Manen van de Wereld.'

Misschien gaf hij haar hiermee zijn toestemming. Of hoop. Alsof zij weer nieuwe moed had opgevat, deed Linden haar ogen open. Omdat haar metgezellen met te velen waren, om allemaal tegelijk aan te kijken of te antwoorden, concentreerde zij zich op de Tressen, op Hami, die haar vriendin leek te zijn. 'Anele kan mij naar de grot brengen, waar hij de Staf heeft achtergelaten,' zei ze met zoveel overtuiging als ze kon opbrengen. 'Als hij de kans krijgt. Hij is er al heel vaak terug geweest. Het enige wat ik moet doen is, hem naar het juiste jaar brengen.' Elk willekeurig jaar na het verlies dat hem had gebroken. 'Dan vindt hij het wel. En ik denk niet dat ik de Boog van Tijd zal beschadigen. Ten eerste, omdat hij helemaal niet zo fragiel is. Als dat wel zo was, zouden honderd jaar van cesuren hem allang hebben verwoest,' ondanks Covenants' schrijnende overgave. 'En ten tweede... Ten tweede is de Staf niet meer gebruikt, sinds Anele hem is kwijtgeraakt. Hij heeft niets veranderd. Hij heeft niets gedaan. Dat is wat verloren zijn betekent.' Anders zouden in elk geval de Haruchai het toch moeten hebben gemerkt? 'Dus als wij hem uit het verleden weghalen en hier naartoe brengen, zal er niets worden verstoord van wat reeds is gebeurd.' En zij had één reden om te denken, dat haar krankzinnige plan succes zou hebben. De Staf was niet langer, waar Anele hem had achtergelaten. Gekweld door verdriet en zelfverwijten, had hij dat feit keer op keer bevestigd. En dat moest betekenen, dat zij in staat was geweest, of in staat zou zijn, om hem terug te vinden. En dat daarbij de Wet van Tijd intact zou blijven. Niemand sprak haar tegen.
Ze kon Stafs' hart niet lezen vanwege zijn ondoorgrondelijkheid, maar de anderen om haar heen waren te geschokt, om te kunnen protesteren. Kennelijk geloofden zij haar, geloofden zij, dat zij zou doen, wat zij had gezegd. Hun zwijgzaamheid beangstigde haar meer, dan welke tegenstand dan ook. Ze moest eerst hun angsten onder ogen zien en wegnemen, voordat ze die van haarzelf in bedwang kon krijgen. Vastberaden dwong zij zichzelf om door te gaan. 'Natuurlijk zal ik eerst een cesuur moeten zien te vinden.' Ze geloofde niet voldoende in haar eigen kunnen, om er zelf een te creëren: niet zonder er eerst een mee te maken, te doorgronden met haar gezondheidsbesef en te leren begrijpen. 'Maar dat is niet het grootste probleem.' Terwijl ze naar Hami's verontruste gezicht bleef kijken, zei Linden: 'Het echte probleem is dat ik geen "ingewijde in Tijd" ben. Ik denk niet dat ik de weg kan vinden in de verwarring in een cesuur. Ik moet de Staf zien te vinden op een moment, nadat Anele hem is verloren,' want anders zou ze het verleden wel degelijk veranderen 'en ik heb geen idee hoe ik dat moet aanpakken.' Ze was ervan overtuigd dat de Tres haar begreep. 'Ik heb het aan Esmer gevraagd. Hij zei: "Vertrouw op de Ranyhyn."' Haar vuisten ballend, één om Covenants' ring en de ander om zichzelf, besloot zij: 'Ik neem aan dat dat betekent, dat zij mij kunnen helpen.' Hami wendde haar gezicht af, alsof zij ineenkromp. Eén ogenblik lang ging geen van de Tressen in op de vraag in Lindens' ogen. In plaats daarvan keken zij elkaar aan. Linden had in hen nooit de mentale communicatie gevoeld, die zo kenmerkend was voor de Haruchai. Toch leken zij elkaars gedachten woordeloos te begrijpen en elkaar Lindens' onuitgesproken vraag te stellen. Toen zei Dohn op zachte toon: 'Dat zullen de Ranyhyn zelf bepalen. Dat moet wel. Het is niet aan ons om dat te doen. Deze kwestie gaat ons verstand te boven.' Mahrtiir knikte met tegenzin, alsof hem werd gevraagd een geheim verlangen op te geven. Hami's tegenzin was van een heel andere soort, zag Linden, toen zij haar weer aankeek. Zo aarzelend, dat Linden haar bijna niet kon verstaan, antwoordde de Tres: 'Het is mogelijk, dat de Ranyhyn in staat zijn je te helpen - en er ook voor zullen kiezen dat te doen. Wij weten niets van cesuren en Vallen. Wij zijn gebonden door Tijd. Maar de grote paarden zijn tot heel veel in staat. Dat is zeker. Zoals het ook zeker is' - zij weifelde even, maar vervolgde toen op iets krachtiger toon - 'dat zij zullen komen wanneer zij worden ontboden. Wanneer zij eenmaal toestemming hebben gegeven om te worden bereden, zullen zij altijd reageren, wanneer zij worden ontboden, hoeveel duizenden kilometers hen ook van ons scheidt.' Linden staarde haar aan. 'Wat bedoel je?'
Hami rechtte haar rug. 'Ringheer, luister goed. Op dit moment zijn er geen Ranyhyn in deze vallei. Wij zijn Ramen en vergissen ons daar niet in. Hyn en Hynyn dwalen op dit moment niet rond over de Dolers Zoom. Maar als jij haar nu zou ontbieden, zou Hyn binnen enkele ogenblikken voor je staan.' Ze hield haar hand op, om vragen voor te zijn, waarvan Linden niet eens wist hoe zij ze moest stellen. 'Als jij nu in Mithil Nedersteen zou staan en haar zou ontbieden, zou ze meteen verschijnen. Als je boven het oude Luststeen zelf zou staan en alleen bereikt kon worden door de Westron Bergen, zou ze binnen de kortste keren gehoor geven aan je oproep.
Begrijp me goed, Ringheer, ik heb het hier niet over afstand. De Ranyhyn reiken niet boven de problemen van hun reizen uit. Het is eerder zo, dat hun macht om te reageren een macht is, over dagen en seizoenen.' Lindens' ogen werden groot van verbazing en angst. Haar keel kneep dicht van vrees en hoop.
'De Ranyhyn wijzen niet zozeer afstand af,' fluisterde Hami, alsof deze wetenschap haar met angst vervulde. 'Wat zij afwijzen is tijd. Het is niet zo, dat zij reageren, zodra zij worden ontboden. Op een gegeven moment horen zij, dat zij ontboden zullen worden en daarop reageren zij. Indien de afstand groot is en de hindernissen ook, vertrekken de Ranyhyn al maanden, of seizoenen, voordat zij worden ontboden, zodat zij arriveren op het moment dat zij nodig zijn.' Op een manier die taal en uitleg te boven ging, hadden zij de tijd bedwongen. 'O, god,' mompelde Linden, zich er nauwelijks van bewust dat zij hardop had gesproken. 'Dan is het dus mogelijk. Als zij mij helpen. Dan kan het echt.'
Opeens zei Staf: 'Uitverkorene,' De pijn in zijn heup was voelbaar voor haar, toen hij moeizaam overeind kwam. Stijf van de pijn, liep hij naar Linden toe. Zijn karakteristieke onverstoorbaarheid had hem, ook al was het alleen maar voor dit moment, verlaten. In plaats daarvan waren zijn vlakke gelaatstrekken verwrongen in ontkenning. 'Uitverkorene,' zei hij opnieuw. Zij keek naar hem op, alsof ze geen idee had, wat hij wilde gaan zeggen, hoewel ze alle woorden uit haar hoofd kende.
'Jij gaat dit niet doen.' Complexe gevoelens zuchtten in zijn stem. 'Het is verschrikkelijk. De gevaren gaan elk uithoudingsvermogen te boven. De kleinste vergissing zal het Land volledig te gronde richten.' Met zichtbare inspanning slikte hij iets van zijn felheid in. 'Moet ik je eraan herinneren, dat de Staf alleen al door zijn bestaan, de Wet steunt en in stand houdt? Hij hoeft niet te worden gebruikt, om invloed te hebben op alles wat is, alles wat plaatsvindt. Als zijn invloed op het verleden van het Land wordt weggenomen, zal dat Corruptie dan juist niet in verrukking brengen?' Linden boog haar hoofd. Zij kon de vurigheid van zijn ontkenning niet aanzien.
'Staf,' zei zij, zowel tegen haar gebalde vuisten als tegen hem, 'ik moet het doen.'
'Nee,' wierp hij met ongewone hartstocht tegen, 'je moet niets. Het is waanzin. Heb je er wel aan gedacht, dat Corruptie er drieduizend jaar over heeft gedaan, om zijn kracht terug te krijgen? Heb je eraan gedacht, dat dat zo lang heeft geduurd, omdat de Staf hem heeft tegengewerkt? Zie je al die dingen dan niet? De Staf is dan misschien niet gebruikt, maar hij is evenmin misbruikt. Daarom wordt Corruptie er nog steeds door gehinderd. Zo worden ook gruwelijkheden, zoals de Vallen, beperkt en in toom gehouden door de verborgen overredingskracht van de Staf. En als je niet aan zulke dingen wenst te denken, denk dan aan de Meesters. Wij hebben gezworen het Land te beschermen. Met dat doel voor ogen, hebben wij in de loop der eeuwen hard gewerkt, om te voorkomen dat er misbruik zou worden gemaakt van macht, die Corruptie ten goede zou kunnen komen. Je hebt mijn verdraagzaamheid verdiend. Ik wil je niet tegenwerken. Maar als je dit doorzet, haal je je mijn vijandschap - en die van de Haruchai - op je hals. Je bent machtig, dat weten wij. Toch moet ik je tegenhouden. En als ik daar niet in slaag, zal zelfs jouw macht je niet kunnen helpen tegen de vereende macht van de Meesters.' Elk woord wat hij zei was waar, dat wist Linden. Maar hij had teveel gezegd en zij hoorde hem niet meer. Terwijl ze uitriep: 'Je begrijpt er niets van!' sprong ze overeind. Ze zag dat Liand naar Staf toe rende, klaar om haar te verdedigen, als de Meester haar aanviel. De Tressen bleven echter zitten en keken haar met ontzetting in hun ogen aan. Bhapa zat erbij, alsof hij al half was opgestaan, om zich bij Liand te voegen en door de Tressen was tegengehouden. Maar zij waren op dit moment niet van belang. Het was Staf die haar confronteerde, Staf die haar uitdaagde en ondanks zijn verwondingen, kon hij haar met één snelle beweging de nek breken. Zelfs al was ze in staat zich te verdedigen, dan nog kon ze de gedachte niet verdragen, dat hij haar vijand zou worden. Eén van de velen... Zonder acht te slaan op de pijn in zijn heup, kwam de Meester vlak voor haar staan. Zijn gezichtsuitdrukking was weer even effen en afstandelijk als vanouds. 'Vertel me dan, Uitverkorene,' antwoordde hij onverzettelijk. De bleke kleur van zijn litteken leek alles af te wijzen, wat zij eventueel kon gaan zeggen. 'Wat is het dan wat ik niet begrijp?' Er welde een wanhopige woede in haar op. Maar er klonk geen woede in haar stem, eerder een smeekbede.
'Herinner je je gisteravond dan niet? Luister je eigenlijk wel naar jezelf, wanneer je praat? Ik vroeg je, waarom de Ramen jullie niet hebben vergeven voor het feit dat jullie hebben geprobeerd de Verdelgingssteen te gebruiken en jij zei dat dat kwam, omdat zij er niet bij waren. Zij kunnen niet weten wat de Bloedwachten in Zeebereik hebben moeten doorstaan, omdat zij er niet bij waren. Maar jij kent mij niet beter, dan de Ramen jou kennen.' Getransformeerd door haar pleidooi keek ze hem aan, alsof haar eigen angst haar niet langer kon raken, 'O, jouw mensen herinneren zich alles. Maar jullie zijn net als de Ramen. Jullie waren er niet bij. Jullie waren zo bang voor een herhaling van het incident met de Verdelgingssteen, dat jullie achterbleven, toen Covenant en ik Heer Veil tegemoet traden. Jullie waren er niet bij, toen Covenant zich opofferde. Jullie waren er niet bij, toen ik zijn ring nam en IJdel en Findail tot de Staf van Gerechtigheid maakte, of toen ik de Zonnevloek vernietigde, of toen.. .' Even schoot ze vol bij de herinnering aan Covenants' afscheid. Toen riep ze: 'En jullie waren er verdomme al helemaal niet bij, toen Covenant en ik werden ontboden!' Toen Jeremiahs' halve rechterhand was weggebrand in het vreugdevuur van de Versmader. 'Jij denkt het recht te hebben een oordeel te vellen, maar je weet niet wat er voor mij op het spel staat.' Staf leek een ogenblik over haar woorden na te denken. Toen schudde hij zijn hoofd. 'Je hebt mijn vraag niet beantwoord. Je woorden verklaren niets. Je maakt duidelijk dat je de noodzakelijke keuzes van de Haruchai van de hand wijst. Je beschouwt het als een tekortkoming van ons, dat wij nooit meer gedwongen willen worden om Corruptie te dienen. Ook jij velt een oordeel, maar je onthult niets. Wij stellen niet voor met wit goud het hart van een Val op te zoeken. Het is niet ons plan om de vernietiging van de Aarde te riskeren.'
'Luister dan alsjeblieft,' smeekte Linden. Hij had er helemaal niets van begrepen. Net als de Ramen wist hij niet wat vergeven was. 'Ik moet dit doen. Heer Veil heeft mijn zoon.'

3
De Wil van de Ranyhyn

'Je zoon?' Als Staf verrassing voelde of bezorgdheid, was dat aan zijn lichaam niet te zien. Linden kon zijn emoties niet lezen. Niettemin wist ze, dat zij helemaal klaar was met argumenteren. 'Zijn naam,' zuchtte zij, 'is Jeremiah,' Haar inspanningen, om de Meester te overtuigen, hadden veel van haar moed gekost. 'Veil heeft hem ontvoerd, terwijl wij werden overgebracht naar het Land. Een paar dagen geleden. Jij kunt je waarschijnlijk niet voorstellen wat hij nu moet doormaken, maar ik wel.'
Zij was zelf ooit bezeten geweest door een Afslachter. 'Je kunt zeggen wat je wilt. Niets en niemand kan me tegenhouden.' De onverstoorbare houding van de Meester onthulde niets toen hij zei: 'Je moet. Je plan is waanzin. De Aarde zal ten onder gaan en je zoon ook.' O, verdomme. In gedachten wierp ze haar handen in de lucht. 'Dan ga je toch niet met me mee. Als het goed is Kun je over een paar dagen weer rijden.' Tegen die tijd zou zijn heup voldoende zijn hersteld. 'Neem de Ranyhyn mee en ga de rest van de Meesters vertellen, wat ik van plan ben. Ze zullen tijd nodig hebben om die beruchte "vijandschap" van jou te organiseren.' Je gaat je gang maar. Waag het alleen niet, te proberen mij tegen te houden. Staf trok een wenkbrauw op. Misschien had ze hem, ondanks zijn terughoudendheid, toch verrast. Ze hoorde echter geen enkele verandering in zijn stem, toen hij antwoordde: 'Wat één ding betreft, Uitverkorene, heb je gelijk. Ik begrijp er niets van. Bij ons zijn kinderen een onnoemlijk kostbaar bezit. Toch zou geen enkele Haruchai een groter kwaad riskeren, om het leven van een zoon of dochter te redden.' Toen deed hij een stap naar achteren. 'Je krijgt je zin. In voorbije eeuwen hebben de Haruchai aan je getwijfeld - om er vervolgens achter te komen, dat zij zich vergisten. En wij waren er niet bij om je te helpen. Wij weten niet wat het je allemaal heeft gekost. Daarom zal ik nu niet proberen je tegen te houden. In plaats daarvan zal ik de Meesters verslag gaan uitbrengen van je plannen. Samen zullen wij dan beslissen wat ons te doen staat.' Hij draaide zich hinkend om, haar achterlatend met Liand en de Ramen. Deze slag had ze in elk geval gewonnen. Hij had haar niet neergeslagen. Het aantal vijanden dat zij had, liep inmiddels echter wel in de honderden.
Liands' verlangen, om zowel haar, als de Meester te begrijpen, stond bijna voelbaar tussen hen in. Maar ze voelde zich te verloren en kwetsbaar om zijn onuitgesproken vragen te beantwoorden. Ze liep doelbewust langs hem heen en ging voor de Tressen staan. 'En jullie?' vroeg zij verdrietig. Hoe konden zij haar nu niet de rug toekeren? 'Nog niet zo lang geleden verzekerden jullie mij dat ik hier welkom was.' Zonder beperkingen of restricties. 'Zijn jullie het met Staf eens? Zijn jullie nu van gedachten veranderd? Ik zweer jullie dat ik dit niet zou doen, als ik een andere manier kon bedenken, om mijn zoon te redden.' Ze moest de Staf van Gerechtigheid in handen krijgen. Wat dat betreft hadden haar dromen over Thomas Covenant zich in elk geval bewezen. En hij had haar gevraagd hem te vinden. Ze had geen idee waar ze anders zou moeten zoeken, dan in het verleden. Hami, Dohn en Mahrtiir keken elkaar aan. Toen stonden zij gezamenlijk op.
'Ach, Ringheer,' verzuchtte Hami, met een spijtig glimlachje. 'Blijf rustig bij ons. Van de Ramen heb je niets te vrezen. De Ranyhyn hebben je geaccepteerd. Daarom mogen wij ons niet tegen je verzetten, hoewel het gevaar waarin je hen wilt storten, ons voorstellingsvermogen te boven gaat.'
'Maar als ik je een goede raad mag geven,' zei Mahrtiir, 'sta je mij toe je te vergezellen. Het zal je helpen een metgezel te hebben, die voor de Ranyhyn kan zorgen. Ik ben een prima verkenner - en kan ook goed vechten. Bovendien ben ik taai en Aardwijs. Ik kan voedsel en een schuilplaats vinden, waar je ze niet zou vermoeden. Als je geen aliantha vindt, wat zal je dan eten?' Hij struikelde bijna over zijn woorden. 'Als je geen schuilplaats hebt, waar zal je dan slapen? Als je geen vrienden tegenkomt, wie zal je dan verdedigen? Als.. .' Hami legde haar hand op Mahrtiirs'' schouder en hij zweeg abrupt. Linden geestdriftig aankijkend, zei hij nogmaals: 'Sta mij toe je te vergezellen' en deed er verder het zwijgen toe. Hij verontrustte haar. Ze wist nu al dat ze Stafs' kennis en moed zou missen. Mahrtiir bood haar veel aan, wat ze zelf niet had - en redelijkerwijs ook niet van Liand en Anele kon verwachten. Toch vond ze het moeilijk, nog meer mensen in gevaar te brengen. Bovendien was ze er niet helemaal zeker van, of ze de Tres wel kon vertrouwen. Hij leek er wel erg op gebrand iets te bewijzen...
Ze kon het zich echter ook niet veroorloven hulp af te slaan. Ze had meer hulp nodig, dan Mahrtiir haar kon geven: dat was wel duidelijk. Afgezien van de Ramen echter, was er niemand die haar kon helpen, behalve Esmer en de oer-gruwels en zij had geen idee, hoe ze die om hulp moest vragen. Langzaam knikte ze naar Mahrtiir. 'Als je bereid bent het risico te nemen. En als je eigen mensen je hier niet nodig hebben?' Hij had toch zeker wel Koorden onder zich? Wat zou daar dan mee gebeuren? Ze kon geen jongelui zoals Pahni en Char, meisjes en jongens, kinderen nog, meenemen in een cesuur. Maar Mahrtiirs'' blik lichtte op, alsof zij er een lucifer bij had gehouden en Hami en Dohn zeiden niets om hem op andere gedachten te brengen. In plaats daarvan stelde de oudere Tres voor het eerst een vraag: 'Hoe komen jullie terug?' Niet bereid om te vertellen wat zij in gedachten had, staarde Linden hem wezenloos aan. Dohn keek haar niet in de ogen. Hij keek weer naar de bergen, kennelijk op zoek naar onaangekondigde stormen en geweld, op zoek naar tekenen van Esmer. 'Je gaat dus een Val in,' zei hij op rustige toon, 'een breuk in de Tijd en keert hem naar het verleden. Daar zoek je de Staf van Gerechtigheid. Goed. Maar wanneer je die gevonden hebt' - uit zijn toon sprak eerder als, dan wanneer - 'wat dan?'
In het gunstigste geval vergt jullie zoektocht enkele uren. Maar dat kunnen net zo goed dagen zijn. Intussen gaat de Val verder. Misschien houdt hij wel helemaal op te bestaan. Dan blijf je in het verleden en ben je net zo min in staat je zoon te redden als nu. Dus hoe keren jullie terug?' Zonder het zelf te weten, vroeg hij Linden haar grootste angst onder woorden te brengen. Sinds zij de waarheid onder ogen had gezien, tijdens de uren, die zij de afgelopen nacht bij Staf had gewaakt, had zij er niet over na willen denken, of het tegenover zichzelf willen toegeven. Maar de Ramen had recht op een antwoord. En Liand ook. Haar bloed klopte in haar slapen, toen ze zei: 'Als ik de eerste niet meer kan gebruiken, zal ik een nieuwe cesuur moeten maken.' Tijdens haar overgang naar het Land had zij zichzelf de Slang van het Einde der Wereld zien wekken met wit vuur. Misschien had Heer Veil zijn doel al bereikt. Door Jeremiah te ontvoeren, had hij zich misschien wel verzekerd van de vernietiging van het Land. Als zij zich vergiste in haar macht, of in zichzelf, of in de stabiliteit van de Boog, kon zij het einde van de Tijd teweeg brengen. Meer omdat zij er behoefte aan had om iets gewoons te doen, dan omdat zij nog steeds honger had, ging zij weer zitten, om nog wat water te drinken en haar schaal leeg te eten. Als ze dan toch de vernietiging van de Aarde ging riskeren, dan maar liever met een volle maag. Met sombere gedachten at zij van de vruchten en de kaas, zonder ze te proeven en dronk water zonder de brok weg te spoelen, die in haar keel zat. Tijdens haar ervaringen in het Land, had zij altijd anderen gevolgd: Covenant, Sunder en Hollian, de Reuzen. Liand had haar weggeleid van Mithil Nedersteen, de Ramen hadden haar naar de Dolers Zoom gebracht. Tot nu toe had zij zelden geprobeerd, de gebeurtenissen haar wil op te leggen. In het belang van Jeremiah, moest zij op zichzelf kunnen vertrouwen, maar dat viel haar steeds zwaarder. Even later verlieten de Tressen de open plek. Misschien hadden zij verplichtingen, waaraan zij zich niet konden onttrekken. Of misschien begrepen zij gewoon, dat zij alleen wilde zijn. Bhapa had waarschijnlijk zijn eigen redenen, om achter Mahrtiir aan te lopen. Liand was naast Linden komen zitten, maar viel haar niet lastig met vragen. In plaats daarvan bewaarde hij een plezierige stilte en schonk haar de simpele balsem van zijn gezelschap. Toch kon zij zich in zijn bijzijn niet ontspannen. Zijn naïeve aanvaarding van gevaren, die hij onmogelijk kon bevatten, leek haar beslissingen te ondermijnen. Dat ze Anele meenam kon ze rechtvaardigen: hij kon nergens anders heen en de kans bestond zelfs, dat zijn gebroken geest zou herstellen. Bovendien had ze hem nodig - en niet alleen, omdat hij wist waar de Staf was. Heer Veil had door hem gesproken. Als hij zijn gezonde verstand terugkreeg, kon hij haar misschien vertellen, waar de Versmader haar zoon verborgen hield?
Wat de Ranyhyn betreft, hun keuzes waren onbetwistbaar en gingen haar begrip te boven. En Mahrtiir had kennelijk een uitlaat nodig voor zijn aangeboren intensiteit.
In haar ogen hoorde Liand echter thuis bij zijn eigen mensen in Mithil Nedersteen. Omdat de Meesters het Land hadden beroofd van haar historie en traditionele kennis, leek hij pijnlijk slecht toegerust, om de gevaren die hem wachtten, het hoofd te bieden. Ook wist ze niet, of ze het wel aankon, hem te zien sterven voor haar goede zaak. Toen ze klaar was met eten en een tijdje naar de hoge bergtoppen had zitten turen, wendde zij zich uiteindelijk tot de Nederstener. 'En jij, Liand?' Niet in staat het een beetje elegant in te kleden, probeerde zij haar onhandigheid te verhullen door zacht te praten. 'Waarom ben jij hier nog?
Ik weet dat we dit gesprek al eerder hebben gevoerd. Toen zei je dat je wilde helpen, het Land te verdedigen. Geloof me, daar heb ik alle begrip voor. En je hebt al heel veel gedaan.' Meer dan zij van hem had kunnen verwachten. 'Maar Staf heeft wel gelijk. Wat ik van plan ben is doodeng. Er kan zoveel verkeerd gaan... Dit zou wel eens je laatste kans kunnen zijn, terug te keren naar je dorp.' Liand keek haar kalm aan, maar in zijn stem klonken genegenheid en plezier toen hij antwoordde: 'Linden, je bent een raadsel voor me. Je bent wijs en dapper en toch lijkt het, alsof je net zo weinig begrijpt als de Meesters. Maar je bezorgdheid is goed bedoeld en ik zal het niet verkeerd opvatten.' Hij dacht even na en zei toen: Ik zou wederom kunnen antwoorden, dat de mensen van Mithil Nedersteen je nooit reden hebben gegeven, om aan hun standvastigheid te twijfelen. Of ik zou kunnen opmerken dat ik in jouw gezelschap wonderen heb mogen aanschouwen en de kans om er nog meer te zien niet graag zou opgeven. Ook zou ik kunnen zeggen dat de schoonheid van het Land mij steeds dierbaarder is geworden, naarmate mijn zintuigen zich hebben geopend. Met mijn ogen en handen en tong, heb ik de ware glorie van de wereld geproefd. Nu huiswaarts keren, zou net zoiets zijn als zand eten in plaats van prijsbessen.' Linden wilde protesteren: Daar gaat het niet om. We hebben het niet over aliantha of zand. We hebben het over leven en dood. Maar zij bedwong zich. Ze had genoeg van die onstuimigheid. En ze was Staf ook al kwijt. In plaats daarvan drong ze aan: 'Blijf dan hier. Bij de Ramen. Je hoeft je leven niet op het spel te zetten in een cesuur.' De jongeman schudde zijn hoofd. 'Dat mag je niet van me vragen. Voor een antwoord verwijs ik je naar je eigen woorden. Je hebt me verteld, dat je ooit een man bent tegengekomen, die in nood verkeerde. Misschien heeft hij ook geprobeerd, jou ervan te weerhouden hem te helpen, zoals jij dat nu met mij probeert. In elk geval heb jij toen geweigerd hem in de steek te laten. Toch gaf je toe, dat je geen idee had, wat je te wachten stond. Je vertelde me dat je niet zeker weet of je hetzelfde had gedaan, als je geweten had welke gevaren je wachtten. Maar door jouw weigering hem in de steek te laten, ben je de Linden Avery geworden, die nu probeert, mij een soortgelijk gevaar te besparen.' Zachtjes legde hij een hand op haar schouder en stond zichzelf toe haar dat kleine stukje van een omhelzing te geven. 'Weet je dan niet hoezeer ik je bewonder? Kun je dan niet begrijpen, dat ik niets liever wil dan jouw voorbeeld volgen? Het is niet je bedoeling de Aarde te vernietigen, maar om haar te bevrijden, zoals je ook je zoon wilt bevrijden. Samen met jou zal ik mij neerleggen bij de afloop.' Linden huilde veel te gemakkelijk. Daar had ze altijd last van gehad. Ontroerd door Liands' bereidwilligheid probeerde zij de tranen uit haar ogen te knipperen. Juist omdat ze zo naar een knuffel verlangde, schudde ze zijn hand van zich af, zijn aanraking was niet die, waarnaar ze hunkerde. Met haar handpalmen boende ze het vochtige zout van haar wangen. Toen deed ze haar best om zijn vertrouwen te beantwoorden. 'Als je er zo over denkt, hoop ik dat je me rugdekking wilt geven. Ik zal mijn handen vol hebben.' De stroom van een cesuur onder de knie krijgen, zou al haar krachten vergen. 'En ik weet zeker dat je al hebt gemerkt, dat ik niet zo heel erg goed voor mezelf kan zorgen.' De warmte van zijn glimlach gaf haar de hoop, dat zij uiteindelijk toch nog over enige charme beschikte.
Boven haar verscheen het daglicht aan de ochtendhemel en begonnen vogels kwinkelerend door de schemering te scheren. De geur van de dauw leek het gras tot leven te wekken. Zonneschijn gleed snel omlaag langs de westelijke berghellingen en overgoot de Dolers Zoom met licht. Toch duurde het even, voordat het zonlicht de laagste delen van de vallei bereikte. De oostelijke toppen, zo puntig als tanden, beten diep genoeg in de hemel, om haar nog lange tijd met schaduwen te bedekken.
Linden wilde wachten tot het licht haar zou aanraken, voordat zij het pad zou betreden, dat zij voor zichzelf had uitgestippeld. Ze wilde de vertroosting van de zon op haar huid voelen en de weldadige warmte de angst uit haar botten laten verdrijven. Haar gevoel van haast maakte haar echter rusteloos. Uiteindelijk kon ze niet langer stil blijven zitten. Ze had beweging nodig om haar gecompliceerde angsten te bedwingen. Ze stond op en vroeg aan Pahni hoe de Ramen een bad namen.
Met een verlegen glimlachje bracht de Koord haar naar een van de huizen, zette een schaal warm water voor haar neer en liet haar zien, hoe ze zich in een deken moest wikkelen, zodat ze haar kleren uit kon trekken en met een zachte doek het vuil en het zweet van haar lichaam kon wassen. Eigenlijk wilde Linden haar haar en haar kleren ook wassen, maar de kille lucht weerhield haar daarvan. Ze wist niet hoe ze haar shirt en haar spijkerbroek zo snel moest drogen en ze had niets anders, om aan te trekken. Maar toen ze terugkeerde naar de open plek voelde ze zich iets schoner en enigszins beter voorbereid. Toen Liand opstond om haar te begroeten, riep ze: 'Laten we maar gaan. Ik kan dit niet voor me uit blijven schuiven. Zorg straks dat je klaar staat.' Waarschijnlijk wilde hij nog wat spullen inpakken en op de mustang laden. 'Ik ga nog even aan de Ramen vragen hoe ik Hyn kan roepen.' Ze voelde een lichte spanning bij de Nederstener, die hij niet trachtte te verbergen. Toch beloofde hij meteen: Ik heb niet lang nodig. Ik hoef alleen de Ramen nog maar om wat proviand te vragen en Somo's zadeltassen in te pakken.' Met een nerveus glimlachje haastte hij zich weg. Linden probeerde kalm te blijven, terwijl zij om zich heen keek, op zoek naar iemand, die haar vraag kon beantwoorden. Ze verwachtte Bhapa, Pahni of Char wel ergens in de buurt aan te treffen, maar de eerste die ze zag was Staf. Hij stond net buiten de open plek naar haar te kijken, alsof hij op haar had staan wachten. Hij wist vast wel hoe zij de Ranyhyn moest ontbieden. Ze had geen zin om met hem te praten, maar liep toch naar hem toe. Toen hij haar met een kort knikje begroette, zei zij op ernstige toon: 'Jij hoort in bed te liggen. Je hebt rust nodig. Je heup heeft rust nodig. Als je niet ten minste drie dagen rust neemt, zal je nog weken pijn houden.' Zelfs met zijn Haruchai-kracht kon hij niet zomaar negeren wat hem was overkomen. Maar hij sloeg haar waarschuwing in de wind. 'Ik ben nog niet vertrokken,' antwoordde hij, 'omdat ik hoopte dat je alsnog van gedachten zou veranderen. Ik begrijp nu dat dat niet zal gebeuren, dus zal ik mijn vertrek ook niet langer uitstellen.' Hij knikte opnieuw en hinkte de open plek op. Zijn beschadigde heup leek in het voorbijgaan een kreun in de lucht achter te laten. Onwillekeurig liep Linden achter hem aan. 'Staf, wacht. Je kunt zo niet rijden. Zelfs jij kan dat niet. In 's hemelsnaam, wees nu toch eens redelijk. Je mensen zijn veel te ver weg. Zij kunnen toch niet meer tijdig actie ondernemen. Het maakt geen enkel verschil als ze pas over een paar dagen van je horen.' Staf zei niets, maar hij keek haar aan met zoveel minachting in zijn ogen, dat zij ineenkromp en zweeg. Toen stak hij zijn vingers in zijn mond en floot schril. Een ogenblik lang verstomde het gekwetter van de vogels in de verte en leek de lucht stil te worden van verwachting. Staf floot nog een keer. Plotseling verschenen de Ramen aan de randen van de open plek, alsof hij hen had ontboden in plaats van de Ranyhyn. Even later verbrak zijn doordringende gefluit voor de derde keer de stilte. Nu voelde Linden het antwoord van een trilling onder haar laarzen, een huivering van opwinding in de grond. Een gehinnik als het klaroengeschal van trompetten steeg boven het door het gras gedempte hoefgetrappel uit. Vanuit het zuiden en de bergen kwamen twee Ranyhyn aangegaloppeerd, trotse figuren in de warmer wordende dag. Linden zou hen niet hebben herkend. Gisteravond had Staf zwaargewond en stervend in haar armen gelegen en had zij nauwelijks oog gehad voor de grote paarden, ze had alleen de blessen op hun voorhoofd opgemerkt en het bijna lichamelijke schokeffect van hun kracht. Zij nam echter aan dat dit Hyn en Hynyn waren, die op Stafs' oproep reageerden. Zij kwamen allebei, hoewel alleen Hynyn hem had geaccepteerd. Ondanks hun afmetingen, bewogen de dieren zich zo vloeiend als olie tussen de huizen van de Ramen. Toen zij de cirkelvormige open plek echter naderden, begon de kleinste van de twee, een merrie met ernstige ogen en gevlekte grijze flanken, langzamer te lopen en kwam uiteindelijk tussen de Ramen tot stilstand. Haar metgezel, een roodbruine hengst met een majestueuze staart en een hooghartige uitstraling, liep in een korte galop de open plek op en bleef vlak voor Staf staan. De Meester begroette Hynyn met een diepe buiging. Toen hij weer opkeek, zei hij op zachte toon: 'Wees gegroet, Ranyhyn! Landrijder en fierdrager.' Zijn stem had het timbre van een rituele invocatie, formeel respect, dat zijn mensen al duizenden jaren niet meer hadden kunnen betonen. 'Zonnelichaam en hemelmaan, ik ben blij dat je aan mijn oproep gehoor hebt gegeven. Er wacht mij een zware reis. Ben je bereid me te dragen?' Bij wijze van antwoord schudde de hengst zijn manen als in een ontkenning, hoewel hij klaarstond om te worden bestegen. Staf leek te aarzelen. Hij keek om zich heen naar de toegestroomde Ramen, maar hun openlijke bewondering vertelde hem niets anders, dan dat zij de Ranyhyn aanbaden. Linden fronste. Hadden Hynyn en Hyn Stafs' oproep alleen maar beantwoord om hem te weigeren? Zij allebei... Staf haalde nauwelijks zichtbaar zijn schouders op. Zijn gewonde heup ontziend, vermande hij zich en sprong op Hynyns' rug. Ondanks zijn pijn leek hij zich helemaal op zijn gemak te voelen op de rug van de Ranyhyn,  hij zat waar hij thuishoorde.
Hynyn wierp zijn hoofd in zijn nek om zijn berijder te verwelkomen. Zowel gebiologeerd als verontrust, keken de Ramen toe. Staf had gezegd dat de nederlaag van de Bloedwacht, de trouw van de Ramen had bezoedeld. Misschien had hij toch gelijk. Hij leunde naar voren en fluisterde Hynyn iets in zijn oor. Opnieuw schudde de hengst zijn manen en verroerde zich niet. Staf duwde zijn hielen zachtjes in Hynyns flanken: Hynyn legde zijn oren plat en zette zich schrap. Naar Lindens' onervaren mening maakte de hengst zich klaar om te bokken. Op het gezicht van de Meester verscheen een weinig karakteristieke onzekerheid. Voor het oog van alle Ramen, riep hij uit: 'Hynyn weigert mij te dragen.' Vanaf de rand van de open plek, antwoordde Tres Dohn: 'Je vergist je, slapeloze. Hynyn heeft je geaccepteerd. Hij is het echter niet eens met jouw plannen. Hij wil je niet brengen waar jij heen wilt.' Stafs' blik werd duister. Voorzover Linden wist, was geen enkele Haruchai ooit zowel geaccepteerd als afgewezen. Het was een hele schok voor de Meester. Als Hynyn hem niet zou dragen, zou hij te voet naar Mithil Nedersteen moeten terugkeren. Hoever zou hij komen met zijn koppigheid en een gewonde heup? 'Wat nu, Bloedwacht?' vroeg Mahrtiir met sardonisch genoegen. 'Blijf je trouw aan de bedoelingen van de Meesters? Of respecteer je de wil van de Ranyhyn? Ga te rade bij je eigen arrogantie. Die laat je vast niet in de steek.'
Staf wierp een dreigende blik in de richting van de Tres. 'Jij bent een dwaas,' zei hij op stellige toon. 'Er is hier geen sprake van een contradictie. Geen enkele Ranyhyn heeft zijn berijder ooit geweigerd. In het belang van het hele Land moeten de Meesters erachter komen, wat deze weigering betekent.' Er flitste een sarcastische repliek in Mahrtiirs'' ogen, maar hij hield zich in. Tres Dohn negeerde beide mannen. Een ogenblik lang bestudeerde hij het daglicht, dat de vallei nu langzaam begon te vullen. Toen zei hij: 'Ringheer, Hyn is hier ook, ook al heb je haar niet ontboden. Ook zij weigert je te brengen waar je wenst te gaan. Niettemin wenst zij je te dragen. Wil je alsjeblieft opstijgen?' Linden keek snel om zich heen, of ze Liand en Anele ergens zag. Zonder de oude man zou ze verloren zijn en ze had Liand al verteld, dat hij met haar mee mocht. Weigert je te brengen... Anele was nergens te bekennen. Even later zag ze Liand echter tussen de Ramen staan, met de teugels van Somo in zijn handen. ...waar je wenst te gaan. Verontrust om redenen die zij niet onder woorden had kunnen brengen, draaide zij zich om naar Hyn. Zodra Linden haar in de ogen keek, kwam de merrie naar voren. Toen Linden het dier bekeek, kreunde zij inwendig: O, god. Daar kan ik niet op rijden. Hyn was veel te groot, Lindens' hoofd reikte amper tot haar schouder. Bovendien was Linden niet bepaald een ervaren amazone. Als ze van die hoogte op de grond viel - terwijl ze ook nog in beweging waren... Onder de Zonnevloek had zij de Koersers van de Claaf bereden en die waren nog groter dan de Ranyhyn. Maar toen had Cail haar vastgehouden. Met zijn armen om haar heen had ze onmogelijk kunnen vallen, al had ze het zelf gewild. Hyn kwam met trippelpasjes naar haar toe. Op de een of andere manier wekte de merrie de onverwachte indruk, dat Lindens' aanwezigheid haar verlegen maakte. Toen zij echter naderbij kwam, duwde zij haar neus tegen Lindens' borst, haar uitnodigend om op haar rug te klimmen. Haar warme adem rook naar zoet gras en vrijheid, naar een woeste galop over oneindige vlaktes.
Linden keek hulpzoekend om zich heen en meteen kwam Bhapa naar voren, met verwondering in zijn ogen. Hij maakte een diepe buiging, zowel voor Hyn als voor Linden. Met geëmotioneerde stem zei hij: 'Ringheer, je aarzelt om haar te berijden. Daarvoor verdien je ons respect. Het is gepast om je deemoedig te tonen voor de Ranyhyn. Maar in deze mag je hun wil niet dwarsbomen. Het lot van het Land rijdt met je mee en je kunt niet zonder hun hulp. Je zult er geen spijt van krijgen, dat je hun wens hebt ingewilligd.' De Ranyhyn wilden iets van haar. En van Staf. Bhapa keek haar aan. 'Ben je bang om te vallen? Dat is nergens voor nodig. De Ranyhyn staan niet toe, dat hun berijders iets overkomt.' Linden schudde haar hoofd. Ze had de Ranyhyn nodig: daarvan was ze nu wel overtuigd. Of ze er nu klaar voor was of niet, of ze ertoe in staat was of niet, vroeg of laat zou ze Hyn moeten berijden. Ook zij weigert je te brengen waar je wenst te gaan. Niettemin wenst zij je te dragen. Wat konden de grote paarden in 's hemelsnaam van haar willen? Linden leek geen keus te hebben. 'Goed dan,' mompelde ze. 'Ik begrijp hier helemaal niets van. Maar dat geeft niet. Help me er maar op.' Hyn hinnikte goedkeurend, toen Bhapa zijn vingers in elkaar strengelde, om een stijgbeugel te vormen. Haastig, zodat zij zich niet meer kon bedenken, stapte Linden op zijn handen en reikte omhoog. Zelfs toen had ze er zelf misschien niet op kunnen komen. De afstand was te groot: even leek het al haar beperkingen te symboliseren en samen te vatten. Maar Bhapa tilde haar hoger en zonder verdere plichtplegingen werd ze op de rug van de merrie gezet. Zich met twee handen vastgrijpend aan Hyns'' zijdezachte manen, probeerde ze haar evenwicht te vinden. Heel voorzichtig draaide Hyn zich om, zodat ze in zuidelijke richting keek, weg van het Land. Op hetzelfde moment draaide Hynyn zich veel statiger om en bracht Staf aan Lindens' zijde. Beide Ranyhyn waren kennelijk van plan terug te keren in de richting, waaruit zij gekomen waren. 'Linden!' riep Liand angstig uit. Haastig sleepte hij Somo de open plek op en klauterde op de rug van de mustang. Hynyn reageerde met een streng gehinnik. Hyn tilde één voor één haar hoeven op en toonde Somo haar hielen. Toen de Ranyhyn zich in beweging zetten, weigerde Somo hen te volgen. Liand riep zijn paard iets toe, zette zijn hielen in Somo's flanken en rukte aan de teugels. Zijn rijdier liet het hoofd zakken en verroerde zich niet. 'Linden!' riep hij nogmaals, zowel boos als bang. 'Niet doen...! Ik moet met je mee!'
'Stop!' zei Linden tegen Hyn, 'wacht nog even. Ik heb gezegd dat hij met ons mee mocht.' De Ranyhyn luisterde niet naar haar. Zij aan zij, zo statig als fregatten tussen de Ramen door lopend, verlieten Hyn en Hynyn de open plek. Linden verloor bijna haar evenwicht, toen zij zich omdraaide om Liand met Somo te zien worstelen.
Toen kwamen twee van de Koorden tussenbeide. Zij probeerden Liand uit te leggen dat hij Somo's weigering moest accepteren. Tres Dohn zei tegen Linden: 'Het is de wil van de Ranyhyn. Zij keuren het niet goed dat de Nederstener je vergezelt. Wees niet bang, Ringheer. Bij je terugkeer zal hij hier op je wachten. Dan kunnen jullie alsnog samen uitrijden.'
Liand protesteerde met een onverstaanbare uitroep van ergernis. Hij wierp zich van de rug van de mustang en rende achter Linden aan. Het vuur in zijn ogen en de halsstarrige houding van zijn schouders wezen erop, dat hij van plan was haar te voet te volgen, zo lang en zover als nodig was. Bijna tegelijkertijd echter hielden de Koorden hem tegen. Hij verzette zich woedend, totdat Tres Hami op gebiedende toon zijn naam zei. 'De wil van de Ranyhyn is duidelijk,' zei zij streng. 'Wij zullen niet toestaan dat jij hun wil trotseert.' Toen Liand zich eindelijk in zijn lot leek te schikken, voegde zij er iets vriendelijker aan toe: 'Hyn zal de Ringheer met haar leven beschermen.' Misschien gaf Liand zijn protest nog niet op en moest Hami hem nog verder geruststellen. Maar Linden kon het niet meer horen. Hyn had haar al buiten gehoorsafstand gebracht. Voorlopig leek de grond aan weerskanten van haar duizelingwekkend heen en weer te slingeren. Ze zat veel te hoog, op een rijdier waarover ze geen enkele controle had en haar benen waren veel te wijd gespreid. Haar enige houvast was haar greep op Hyns'' manen. Een hachelijk houvast, want als ze zich er echt aan moest vasthouden, gleed het fijne haar tussen haar vingers door. Ze had plannen gemaakt en beloftes gedaan, maar ze leek geen enkele inspraak te hebben in de vraag, of ze zich aan haar woord zou gaan houden. Ze wilde uitleg vragen aan Staf, ook al wist ze dat hij haar die ook niet kon geven. Maar zijn pijn was duidelijk zichtbaar in het ochtendlicht en de scherpte ervan kneep haar keel dicht. Ondanks haar fysieke angst vermoedde zij dat het gedrag van de Ranyhyn hem dieper had getroffen dan haar. Zij was gewoon bang - en gefrustreerd door haar onvermogen, om te doen wat zij zich had voorgenomen. Wat hij ervoer was een inbreuk op de aloude relatie tussen zijn volk en de grote paarden. Meer in haar eigen belang dan in het zijne - voorzover zij wist, hadden de Haruchai geen gevoel voor humor - probeerde zij de stilte wat op te fleuren en zichzelf af te leiden van haar angsten. 'Nou,' zei ze, 'door jouw toedoen zitten we weer lelijk in de puree.' Hij keurde haar geen blik waardig. Linden haalde haar schouders op. Toen vroeg ze, op serieuzer toon: 'Heb jij enig idee waar ze ons naartoe gaan brengen? Kun jij een verklaring bedenken voor wat ze doen?' Eigenlijk verwachtte ze niet eens een antwoord van hem. Het was goed mogelijk dat hun onenigheid en ruzie een normaal gesprek onmogelijk maakten. Nu hij zijn positie echter duidelijk had gemaakt en zijn beslissingen had genomen, leek Staf bereid zich te gedragen, alsof er niets was veranderd. 'Ik heb daar geen duidelijk antwoord op,' antwoordde hij op kalme toon. 'Maar er bestaat wel een verhaal dat in de tijd van de Ongelovige werd verteld door Bannor van de Bloedwacht. Daarin schuilt wellicht een antwoord.'
'O, alsjeblieft,' zei Linden prompt. 'Vertel.'
'Dit verhaal,' zei hij, 'gaat over de queeste van Opperheer Elena en oer-Heer Covenant naar de Zevende Stelling van Kevins' Leer. Zonder het zelf te weten, zochten zij het Bloed van de Aarde en de Macht die Beveelt. Je weet dat, toen oer-Heer Covenant de grote paarden voor het eerst ontbood, vele Ranyhyn zijn oproep beantwoordden, dat zij steigerden uit angst en respect en zich allen aanboden om te worden bereden. Maar hij wees hen af en om die reden vereren de Ramen hem boven alle Heren en Bloedwachten. In plaats van zich door een Ranyhyn te laten dragen, verzocht hij hen om een gunst.
In Mithil Nedersteen had hij een vrouw van het Land een gruwelijk onrecht aangedaan - dat was Lena, dochter van Atiaran, zij die later het leven schonk aan Opperheer Elena. Wellicht in de hoop zijn daad goed te maken, vroeg hij de Ranyhyn of één van hen elk jaar een bezoek aan Lena wilde brengen, want zij adoreerde hen. Deze taak werd door de Ranyhyn altijd trouw vervuld, totdat de Ongelovige zelf hen ervan ontsloeg.'
Langzaam voelde Linden haar angst verdwijnen en begon zij zich wat zekerder te voelen op Hyns' rug. Toen zij de huizen van de Ramen achter zich hadden gelaten, versnelden de Ranyhyn hun pas tot een rustige, soepele draf, die hen snel door het hoge gras droeg. Normaal gesproken zou deze snelheid haar juist angstiger hebben gemaakt. Maar de merrie slaagde erin haar wankele evenwicht te compenseren. Ondanks haar aanvankelijke tegenzin, voelde zij zich langzaam maar zeker ontspannen onder het geluid van Stafs' stem. Ze wist wat hij bedoelde met 'gruwelijk onrecht'. Covenant had haar alles verteld over het onrecht, dat hij Lena had aangedaan. De rest van Stafs' verhaal kende zij echter nog niet. 'In latere jaren,' zei hij, 'gedurende de kindertijd van Opperheer Elena, stond Lena haar dochter zo nu en dan toe in haar plaats een ritje te maken. De Opperheer sprak daarover in het bijzijn van Bannor, toen zij en oer-Heer Covenant op de vurig glinsterende wateren van het Bodemmeer dreven. Zij vertelde van een rit die eerder de wil was van haar rijdier, de Ranyhyn Myrha, dan haar eigen wens.'
Een eind voor Hyn en Hynyn uit, kwamen de berghellingen dicht bij elkaar, zodat er slechts een nauwe doorgang openbleef tussen steile rotsen. Toen de grote paarden van draf overgingen in galop, leek het diep uitgesneden ravijn steeds sneller dichterbij te komen. In het voorbijgaan zag Linden gras, wat struiken en hier en daar wat aliantha. Tot haar verrassing begon ze van Hyns' snelheid te genieten. De bewondering en hulp van de Ramen waren niet zo moeilijk te begrijpen. Net als veel van het Land dat buiten Heer Veils' invloedssfeer lag, waren ook de Ranyhyn oneindig waardevol. Ze wist echter niet, of zij wel kon voldoen aan wat zij van haar verlangden.
'Wat gebeurde er toen?' vroeg zij aan haar metgezel. 'In het verhaal van de Opperheer,' antwoordde Staf, 'droeg Myrha haar naar een geheimzinnig bergmeertje, omsloten door de Zuidron Bergen, waar honderden Ranyhyn bijeen waren gekomen. De Ranyhyn galoppeerden in opperste vervoering door het dal rond het meertje en pauzeerden af en toe even, om van het donkere water te drinken.
Toen de Opperheer ook wat dronk, werd zij in de geest verenigd met de grote paarden en deelde hun gedachten en ideeën. Zo kwam zij erachter, dat zij hier was gebracht, om deel te nemen aan de paardenrite van Kelenbhrabanal, Vader der Paarden, Hengst van de Eerste Kudde. De Ranyhyn hielden deze rite al vele generaties in het diepste geheim, opdat het lot van Kelenbhrabanal nooit zou worden vergeten. Ik weet niet wat Hynyn en Hyn van ons verlangen,' voegde hij eraan toe. 'Het kan zijn dat zij ons meenemen, om ook deel te nemen aan de paardenrite. En anders gaat het om iets waar de Haruchai niets van af weten.' Door het gedempte hoefgetrappel suggereerde zijn toon een soort schouderophalen. Wat de bedoelingen van de Ranyhyn ook waren, hij was kennelijk niet van zins zijn eigen plannen erdoor te laten dwarsbomen. Of misschien was hij niet zo standvastig. Zijn volk hield van de grote paarden. En Hyn en Hynyn hadden hem net zo goed hun wil opgelegd als Linden.
Ook leek hij te aarzelen, haar de rest van het verhaal te vertellen... 'Wat was het?' vroeg zij. 'Kelenbhrabanals' lot?' Wat hadden de Ranyhyn van Covenants' dochter gewild? 'In de tijd voordat Berek Halfhand de eerste Opperheer werd,' vervolgde de Meester, voerden de Ranyhyn strijd tegen de wolven van Klauwtand de Verscheurende en werden afgeslacht. Treurend om de decimering van de Eerste Kudde, probeerde Kelenbhrabanal het conflict uit de wereld te helpen, door het op een akkoordje te gooien. De Vader der Paarden zou zijn eigen keel aan Klauwtand aanbieden. In ruil daarvoor zou de Verscheurende zijn oorlog tegen de Ranyhyn staken.
Klauwtand ging maar al te graag akkoord met het voorstel. Maar hij hield zich niet aan zijn woord. Toen hij Kelenbhrabanal had vermoord, liet hij zijn wolven los op de Vlakte van Ra. De slachting van de Ranyhyn ging gewoon door. Ze zouden zeker zijn uitgeroeid, als de Ramen hen niet te hulp waren gekomen in hun lange strijd. Deze kennis deelden de Ranyhyn met Opperheer Elena om haar te waarschuwen,' besloot Staf op vlakke toon, 'maar zij luisterde niet naar hen.'
Hij leek te geloven dat hij Lindens' vraag zo voldoende had beantwoord. Maar zij was nog niet tevreden. 'Hoe luidde de waarschuwing?' drong zij aan. 'Ik begrijp niet wat Kelenbhrabanal met Elena te maken had. Zij was niet op zoek naar een manier, om zichzelf op te offeren.' Niet volgens het weinige wat Linden van die gebeurtenissen had gehoord.
De Meester leek te zuchten. 'Je kent het verhaal. Opperheer Elena zocht de Zevende Stelling, de Macht die Beveelt, opdat zij Kevin Landverwoester vanuit het graf tegen Corruptie kon opzetten. Zij geloofde dat wanhoop Kevins' hart zou harden, hem vanuit zijn pijn zou omvormen tot staal en hem tot haar onoverwinnelijke werktuig zou maken. Hierin vergiste zij zich echter, een vergissing waarvoor het Land een hoge prijs moest betalen. Bannor was destijds, net als de Haruchai nu, van mening, dat de Ranyhyn een zwakke plek in het bevattingsvermogen van de Opperheer hadden waargenomen. Door middel van hun paardenrite probeerden zij haar gedachtegang te veranderen. Zij wilden dat zij zou begrijpen dat wanhoop voorbij de grenzen van de dood, niet krachtiger is, dan tijdens het leven.' Als Bannor en zijn afstammelingen gelijk hadden, hadden de Ranyhyn Elena's toekomst in haar jonge ogen kunnen lezen. Zij hadden gezien wat haar te wachten stond: wie zij zou worden, wat zij zou doen. En Elena had niet naar hen geluisterd. Toch waren zij haar blijven dienen. Tot op het allerlaatste moment hadden zij gehoopt, dat zij van hun rite zou leren. Of misschien hadden zij haar bij voorbaat haar menselijke dwaasheid vergeven... Nu probeerde Staf, net als zij, op zijn beurt Linden te waarschuwen.
Het was erg jammer, dacht zij bij zichzelf, dat de Meesters ook niet luisterden.
Voorbij het ravijn dat hen van de Dolers Zoom wegvoerde, droegen Hyn en Hynyn hun berijders in galop over berghellingen, die baadden in zonlicht en geurden naar wilde bloemen en voorjaar. Voortdurend in de zon reden zij om de ene na de andere granieten pilaar heen, stortten zich in geulen en sholas, die tussen de pieken door plooiden en kletterden dan weer zonder vaart te minderen de hoogste hellingen op. Zo nu en dan leek de bodem onder hen rotsachtig genoeg, om berggeiten te laten struikelen, maar zij galoppeerden zonder enige aarzeling verder. Een tijdlang was Linden ervan overtuigd, dat de paarden zichzelf zouden uitputten. Langzaam maar zeker realiseerde zij zich echter dat beide dieren zich zelfs nog inhielden: dat zij over gigantische reserves beschikten en nog niet eens hun echte kracht hadden aangesproken. Misschien was hun zelfbeheersing wel bedoeld om haar te sparen.
Gelukkig inspireerde de onschendbare zekerheid van Hyns' lange passen tot een bijna autonoom vertrouwen. De merrie leek zo betrouwbaar als de beenderen der Aarde. In slaap gesust door dit vertrouwen, voelde Linden zich ten slotte zelfs een beetje wegdoezelen. De warmte van de zon drong in haar botten en de prikkelende atmosfeer van de bergen leek de angst uit haar longen te verdrijven. Uiteindelijk ebden al haar angsten weg en dutte zij in.
Later schrok zij wakker, omdat de beweging ophield. De Ranyhyn waren gestopt in een diepe geul, die werd gevoed door een klaterend beekje. Terwijl het water langs een klein struikje aliantha danste, grinnikte het in zichzelf, alsof het hoog in de bergen een grappig verhaaltje had gehoord. Hyn en Hynyn pauzeerden om hun berijders de kans te geven iets te eten en te drinken.
Staf was al afgestapt. Nog half in slaap, liet Linden zich, zonder eraan te denken zich zorgen te maken om de hoogte, van Hyns' rug glijden. Op onzekere benen liep zij naar het beekje om haar dorst te lessen en voegde zich vervolgens bij haar reisgenoot, die bij een van de prijsbessenstruiken zat. Ze zag meteen dat het rijden zijn wonden geen goed had gedaan. Dat gold zowel voor zijn inwendige kwetsuren als voor zijn gewonde heup. Zijn lippen waren bleek, zijn huid askleurig en zijn pijn was zo scherp, als die van gecompliceerde breuken. Niettemin had hij de moed nog niet opgegeven. Hij was nog niet aan het eind van zijn Latijn. En het smakelijke fruit was voor hem even weldadig als voor haar. Met haar gezondheidsbesef kon zij precies volgen, hoe de herstelde vitaliteit door zijn lichaam stroomde. Het duurde niet lang voordat ze geloofde dat hij wel tegen een nieuwe rit was opgewassen. Aan de stand van de zon zag ze dat het al ver in de middag was. Daar schrok ze van. Ze moest langer hebben geslapen dan zij had gedacht. 'Heeft die Bannor er toevallig ook bij verteld,' vroeg ze aan Staf, 'hoe ver het is naar dat bergmeer?' De Haruchai keek haar ernstig aan. 'Het is niet zeker dat het bergmeer van de paardenrite onze eindbestemming is.' Linden knikte. 'Dat begrijp ik. Ik zeg ook maar wat. Ik heb gewoon iets nodig om mijn hoop op te vestigen.'
'Natuurlijk.' Hij tuurde omhoog naar de hoogste pieken. 'Opperheer Elena zei dat ze vanaf Mithil Nedersteen een dag en een nacht in volle galop had gereden. Bij de Dolers Zoom hadden we een deel van die afstand ongetwijfeld al achter ons. Misschien nog wel meer...' Schouderophalend draaide hij zich om om naar Hynyn te hinken.
Beide Ranyhyn hadden wat staan grazen en uit het beekje gedronken. Nu ging de hengst ongevraagd naast een rotsblok staan dat uit de wand van de geul stak. Kennelijk begreep Hynyn dat zijn berijder hem wellicht niet meer zonder hulp kon bestijgen. Toen Staf zich eenmaal op het rotsblok had gehesen, kon hij gemakkelijk op Hynyns' rug komen. Geroerd door de scherpzinnigheid van de Ranyhyn volgde Linden zijn voorbeeld. Toen zij weer zat, draafden Hyn en Hynyn de geul uit, om hun tocht voort te zetten. Hierna werd het terrein moeilijker begaanbaar, de bodem steeds rotsachtiger en de berghellingen steiler. Kaal gesteente tekende zich scherp af tegen de hemel, grijs van ouderdom en kou, bespikkeld met korstmossen. Scheefgegroeide bomen klemden zich stevig vast in rotsspleten en hardnekkige graspollen gingen over in hellingen van gletsjerpuin. Tegelijkertijd daalde de temperatuur, alsof de Ranyhyn een koninkrijk van ijs tegemoet renden. Hyn en Hynyn hadden hun berijders ver van elke bodem gevoerd, die het weelderige gras van de Dolers Zoom kon voeden. Telkens wanneer een hoog oprijzend blok graniet de zon tegenhield, speet het Linden dat ze niet een van Liands' warme mantels had meegenomen, dat Liand zelf niet bij haar was. De Ranyhyn moesten het hier wat rustiger aan doen, hoewel zij nog steeds snel reisden. Er waren geen wolken zichtbaar aan de omsloten hemel, maar Linden rook een storm in de gure bries. Ergens voorbij het domein van deze ruwe bergtoppen dreigden regen en wind en moeilijkheden. Instinctief vreesde zij dat een onheilspellende kracht zich had samengepakt om de Ranyhyn van hun doel af te houden. Staf toonde geen enkele bezorgdheid, maar dat stelde haar niet gerust.
Via Anele had Heer Veil haar ervan verzekerd, dat hij het Land geen kwaad had gedaan. Ik heb slechts hier en daar wat goede raad ingefluisterd en de gebeurtenissen afgewacht. Zij vermoedde dat hij te zeer op haar neerkeek om tegen haar te liegen. Toch leken er grote machten voor hem te werken. En zij geloofde geen moment dat Hyn haar buiten zijn bereik had gebracht... Als je bang bent voor wat er is gebeurd, denk dan aan de Elohim en wees bevreesd. Esmer kon getuigen van de wreedheid van zulke erfenissen. Langzaam maar zeker veranderde Lindens' onrust in een meedogenloze pijn, die haar hele bewustzijn leek te omvatten. Ze had niet langer oog voor de prachtige uitzichten die zich voor haar ontvouwden, of voor het voortschrijden van de zon langs de hemel. Zo nu en dan schudde een onaangekondigde schok haar voldoende door elkaar, om te zien dat haar omgeving zo steil was geworden als kerktorens en zo scherp als messen. Ruw graniet dat slechts werd verzacht door ijs en afstand sneed het daglicht in stroken en baande de weg voor de duisternis. Vervolgens kwam de pijn in haar benen en rug weer opzetten en ontglipte haar weer het vermogen om te zien, hoe de wereld steeds kleiner leek te worden. Al snel werd hij te klein om haar zoon te bevatten: of Anele en Liand en de Ramen, of de herinneringen aan de man die zij had lief gehad. De tijd verstreek en het werd aanmerkelijk kouder toen de Ranyhyn aan de overzijde van een ruwe pas afdaalden in een omsloten diepte, een onheilspellend halfduister, een winterse groeve. Van het laatste zonlicht afdalend in schaduwen, leken zij het voorjaar, de warmte en alles wat hun vertrouwd was achter zich te laten. Onder hun hoeven werd de bodem scherp en gebroken, het oude gesteente uiteengeslagen in scherven en onherkenbaar veranderd door een eeuwigheid van nimmer smeltend ijs. Slechts beschermd door Hyns' overvloedige warmte, trok Linden zich rillend terug in zichzelf.
Ergens boven het allesomvattende halfduister bevonden de bergtoppen zich nog steeds in het daglicht, maar de aanraking ervan ging verloren in de schaduwen en wat overbleef, was een vroegtijdige avondschemering. Aan de hemel glinsterden vroege sterren koud tegen de fluwelen duisternis, terwijl een heel eind vóór hen de nacht als een geduldig roofdier klaar lag, om hen te bespringen. Tot nu toe hadden Hyn en Hynyn zich bereid en in staat getoond in de eerste levensbehoeften van hun berijders te voorzien, maar Linden kon zich niet voorstellen hoe zij haar tegen deze kou dachten te gaan beschermen. Geconditioneerd door Covenants' wantrouwen voor zijn vermogen om de wilde magie onder controle te houden, had zij zelfs nog nooit overwogen zijn ring te gebruiken, voor iets zo eenvoudigs en noodzakelijks als warmte. Als de Ranyhyn haar echter niet verrasten met nieuwe voorzienigheid, zou ze geen andere keus hebben dan de gevaren te riskeren, die hem hadden weerhouden. Toen daalden de paarden echter af tot onder een soort thermocline, een onzichtbare grens, waaronder de kou begon te verdwijnen. Na de eerste omslag bleef de lucht nog onaangenaam kil, een kilte die deed denken aan vrieskou en eenzaamheid. De scherpe randjes waren er echter, in elk geval tijdelijk, vanaf. Al snel verschenen er hier en daar polletjes taai, grijs gras tussen de ruwe stenen. In de dieper wordende schaduwen, werd de helling iets minder steil en verspreidde het gras zich over de bodem. Enige tijd later bevond Linden zich in iets wat leek op een door rotswanden omsloten dal. Met als enige lichtbron de onverschillige sterren in de verte, was de overkant niet meer dan een dieper zwart in de schemering, maar de vallei leek meer dan groot genoeg voor de paardenrite, die Staf had beschreven. De met gras begroeide bodem was betrekkelijk vlak en effen: misschien was hij wel aangestampt door ontelbare generaties paardenhoeven. In het midden van de vallei lag een plek die volkomen zwart was, als een schijf van obsidiaan, een grove cirkel, die ondoordringbaar was voor licht. Er reflecteerde helemaal niets in, niet eens sterren. Ze zou meteen hebben gedacht dat het steen was, als Staf haar niet over een bergmeertje had verteld - en als mysterieuze wateren haar niet hadden aangeroepen, om haar te waarschuwen voor een macht, die was opgeweld uit de dieptes van de Aarde. Hyn en Hynyn hadden hun geheime bestemming bereikt.
Zij draafden verlangend naar het meertje, de oren gespitst en luid snuivend door hun neusgaten. Linden verwachtte dat zij meteen naar het water zouden gaan om te drinken, maar na enkele passen schudde Hyn haar abrupt op de grond. Het was zo onverwacht dat zij onhandig neerkwam en bijna viel. Ze kreeg bijna meteen gezelschap van Staf, die zich op zijn goede been liet vallen om zijn heup te ontzien. Met knikkende knieën keek Linden hoe de hengst en de merrie zich samen naar het meertje haastten en hun neuzen in de diepe duisternis dompelden. Ze had tijd om te denken: Honderden Ranyhyn? Waar waren de anderen dan? Elena was nog een kind geweest en misschien overweldigd door alles wat ze zag: maar zo erg kon ze zich toch niet hebben vergist? Twee paarden vormden toch geen paardenrite? Het waren er te weinig... Toen stormden Hyn en Hynyn weg van het water en begonnen met donderende hoeven om het meer heen te draven, alsof ze op hol waren geslagen. Linden had nog nooit zo'n woeste galop gezien. Ze kon slechts vage vormen onderscheiden in de schemering: rennend leken de Ranyhyn weinig meer dan vlekken, op de in schaduwen gehulde voet van de rotsen. Toch spraken zij luid en levendig tot de versterkte dimensie van haar zintuigen, doordrongen van Aardkracht en zo helder als vreugdevuren. Het drinken uit het meer leek hun aangeboren levenskracht te hebben aangewakkerd. Zij straalden een intense hitte uit. Zij voelde hun zweet, als was het het schuim van hysterie. Als Staf haar niet van Elena's bezoek aan deze plek had verteld, zou Linden zeker hebben gedacht dat Hyn en Hynyn gek waren geworden. Maar zij waren slechts met z'n tweeën... Waarom waren zij alleen? Waar waren de rest van de Ranyhyn? Nog steeds bevend van de kou, fluisterde zij: 'Staf.' Hij moest haar uitleg geven. Maar ze kon geen woorden vinden voor wat haar ontbrak, behalve dan zijn naam. De wilde race van de Ranyhyn trok aan haar bewustzijn, haar denkvermogen en zoog haar geest weg met centrifugale kracht. Bij wijze van antwoord op haar onuitgesproken vraag, keerde de Meester het meertje de rug toe en begon naar de dichtst bijzijnde rotswand te hobbelen. 'Wacht,' hijgde zij. Ze had te lang op een paard gezeten en was te ver verwijderd van enige realiteit waarvan ze iets begreep: ze was vergeten hoe ze zijn aandacht kon trekken. Toch hunkerde ze naar zijn gezelschap. Ze had geen idee hoe ze zelfs dit kleine onderdeel van een paardenrite in haar eentje onder ogen moest zien. 'Staf, alsjeblieft!' riep ze, omdat hij niet was blijven staan en haar boven het gedender van de paardenhoeven niet eens leek te hebben gehoord. 'Ik wil het zo graag begrijpen!' Op één voet balancerend, bleef hij even staan. 'Dan moet je uit het meer drinken.' Hij klonk heel zeker van zichzelf. 'Dan zal je begrijpen wat de Ranyhyn je willen laten begrijpen.' Hij hinkte weer verder. 'Wacht!' riep zij nogmaals. 'Wat bedoel je? Wat gebeurt hier?' Zijn onwilligheid maakte haar bang en angst verankerde haar tegen de werveling van de Ranyhyn. 'Wij zijn hier toch samen? Moet jij dan ook niet drinken?' Zij haastte zich achter hem aan. Hij was niet van plan om te blijven staan, maar op dat moment flitsten Hyn en Hynyn opeens voor hem langs, zo dichtbij, dat hij wel moest stoppen, om een botsing te voorkomen. Toen waren zij weer verdwenen. Zo vaag als luchtspiegelingen. Ze leken te worden opgeslokt door de invallende duisternis en waren praktisch onzichtbaar, waar je ook stond. Staf wachtte tot zij hem had ingehaald. Zijn vage gestalte in de schemering slaakte een zucht. Toen Linden bij hem stond, zei hij: 'Deze paardenrite is niet voor mij. Ze hebben mij alleen gedwongen om mee te gaan, opdat ik jou indien nodig kan beschermen.'
Nu vroeg het galopperen van de paarden niet langer zachtjes om haar aandacht. In plaats daarvan eiste het haar aandacht, een verzoek dat te trots was om te vragen.
'Hoe weet jij dat?' wierp zij tegen. 'Hyn en Hynyn zijn Ranyhyn. Denk je nu echt dat zij niet voor mij kunnen zorgen?' 'Ik ben Haruchai,' antwoordde hij, alsof dat antwoord volstond. 'Wij hebben geen behoefte aan paardenriten.' Zijn houding leek eraan toe te voegen: Of aan water dat geesten met elkaar vermengt. Zijn eigen mensen gebruikten al duizenden jaren lang een mentale vorm van communicatie.
'O, wat een onzin.' Boosheid veinzend om haar bezorgdheid te verhullen, legde Linden een hand op zijn schouder en draaide zichzelf, of hem, zodanig om, dat zij in zijn donkere gezicht kon kijken. 'Waarom niet? Jouw mensen zijn de Meesters van het Land. Jullie zijn er verantwoordelijk voor. En dit is een waarschuwing. Dat heb je zelf gezegd. De Ranyhyn hebben Opperheer Elena hier naartoe gebracht om haar te waarschuwen.' Honderden Ranyhyn. Niet slechts twee. 'Vinden jullie dan niet dat je elke waarschuwing kunt gebruiken, die je krijgen kan?'
'Nee, dat vinden wij niet,' antwoordde Staf. 'Wij hebben de les van Kevin Landverwoester goed in onze oren geknoopt. Wij vinden geen waarde in wanhoop.' Ze kon zijn gezichtsuitdrukking niet zien, maar zijn aura leek een afwijzing, die in steen was gegrift. 'Nee,' protesteerde zij, alsof ze zeker was van haar zaak. 'Nee.' Haar handen rustten nu allebei op zijn schouders. 'Bannor hoorde wat Opperheer Elena zei, maar niemand van jullie hoorde de waarschuwing.' Opnieuw denderden Hyn en Hynyn voorbij. Zij renden door de vallei met waanzin en opwinding in hun ogen, de hartstocht van dieren, die niet konden vragen. Ergens boven het kabaal van hun hoeven uit meende Linden in de verte het gerommel van de donder te horen. 'Oké,' vervolgde zij, 'Kelenbhrabanals' wanhoop heeft de Ranyhyn niet gered. Dat weet ik. Maar wat dan wel? Het was niet iets groots. Geen Heren of Bloedwachten of witte ringen of Staven. De Ranyhyn werden niet gered door Geloftes, of onvoorwaardelijke trouw, of enige andere vorm van Haruchai-meesterschap. Dat was de echte waarschuwing.'
'Linden Avery?' Staf klonk onverbiddelijk, klaar voor een geringschattende opmerking. Maar ze was al te ver en had hem te hard nodig, om nu nog op te geven. 'Het was iets veel simpelers dan dat. De eenvoudige, belangeloze toewijding van gewone mannen en vrouwen.' De Ramen. 'Je hebt het zelf gezegd. De Ranyhyn werden bijna uitgeroeid, totdat zij de Ramen vonden, die voor hen wilden zorgen. Ze wilden Elena laten begrijpen, dat zij genoeg was. Dat ze Kevin niet uit de dood hoefde op te wekken,' of slaap en hartstocht hoefde op te geven, 'of iets anders buitengewoons hoefde te doen,' behalve al wat menselijk was. 'Het enige wat zij hoefde te doen was op zichzelf vertrouwen.' In haar dromen had Covenant Linden hetzelfde verteld. Staf staarde haar aan, in de duisternis kon zij niet zien wat hij dacht. Terwijl zij toekeken hoe Hyn en Hynyn elkaar achterna zaten door de vallei, zei hij een hele tijd niets. Toen vroeg hij, met zorgvuldige precisie: 'En jij beschouwt wit goud niet als iets buitengewoons?' Op die vraag had ze geen antwoord, behalve: 'Misschien wel. Ik weet het niet. Misschien is het niets meer dan de persoon die het gebruikt. Maar daar gaat het nu toch niet om? Wil je niet weten waarom Hyn en Hynyn hier alleen zijn? Vind je het niet belangrijk dat hier geen andere Ranyhyn zijn?' Ze wist niet zeker of hij haar wel had gehoord en of het hem iets kon schelen. Even later kwam ze er echter achter, dat zij wel degelijk tot hem was doorgedrongen, ondanks zijn zelfverzekerdheid. Zonder een woord van instemming of bevestiging draaide hij zich om en hobbelde in de richting van het meer. Opnieuw rommelde in de verte dreigend de donder. De lucht voelde geladen, met kracht en tumult en zwaar van statische elektriciteit en verwachting, alsof het machtige water van het bergmeertje werd verstoord door snel naderende stormen. Terwijl ze haar adem inhield, om het bonken van haar hart te bedwingen, haastte Linden zich, om Staf in te halen en liep met hem mee naar het meer. Rondom hen beschreven Hyn en Hynyn steeds kleinere cirkels, alsof zij hun waanzin naar binnen richtten, naar hun berijders. O, Covenant, bad zij in stilte, ik hoop dat dit is wat je wilde. Je hebt gezegd dat ik iets onverwachts moest doen. Dit was het resultaat.
De kracht van het zwarte water leek bij elke stap te groeien. Ze kon het duidelijk genoeg waarnemen, om te weten dat het niet giftig of verontreinigd was. Het was eerder een uitdrukking van Aardkracht, zuiverder dan alles wat ze hiervoor had meegemaakt. Niettemin ging de pure kracht ervan haar begrip te boven. Ze kon de oorsprong ervan niet vaststellen en ook niet raden wat de effecten konden zijn. Het was te extreem voor het menselijk lichaam. Toch had Elena van ditzelfde water gedronken, toen ze een jong meisje was en nog niet werd beschermd door de kennis en de verdedigingsmiddelen van haar Heerschap. De tranen rolden uit Lindens' ogen, toen zij de rotsachtige oever van het meer bereikten. Communie. Vermenging. De Ranyhyn wilden hun geest met haar delen. Hun waanzin. 'Staf.' Ze moest haar stem uit het diepst van haar borst naar boven slepen. 'Misschien kan ik beter eerst gaan. Voor het geval...' Ze kon niet uitleggen waar ze zo bang voor was. Het wateroppervlak van het meer leek te knetteren van energie, beginnende bliksem, dreigende hysterie. In die ondoordringbare dieptes bestonden geen sterren. In plaats daarvan strekte een inktzwarte duisternis zich uit naar het merg van de wereld. 'Je hoeft niet bang te zijn,' antwoordde de Meester. 'De Ranyhyn willen je alleen maar kennis bijbrengen. Zij zullen je niet gek maken.' Ook al zouden ze misschien haar hart breken. Toen knielde hij, zonder een moment te aarzelen en bracht zijn gezicht naar het water. Zijn voorbeeld trok haar mee. Op deze plek, nu er zoveel op het spel stond, wilde ze niet alleen achterblijven. De aanraking van het water op haar lippen en tong was zo koud als vuur. Toen ze het doorslikte, brandde het in haar als een vlammenzee van absoluut ijs. Toen schoot ze overeind en begon met de Ranyhyn mee te rennen. Ze rende en rende, als een bezetene en wierp zich in extase of diepe ellende door de vallei, alsof ze volkomen buiten zinnen was.

4
Zonder Acht te Slaan op de Regen

Linden Avery en Staf van de Haruchai keerden in een geselende regenbui terug naar de Dolers Zoom. In elkaar gedoken over de halzen van hun Ranyhyn, reden zij het kampement van de Ramen binnen, alsof zij werden voortgedreven door dorsvlegels, terwijl achter hen gure windvlagen de bergtoppen teisterden en bitterkoude slagregens de vallei van alle kanten binnenvielen, verwrongen tot chaos, door woest kolkende stormvlagen. Achter hen klonken regelmatig zware donderslagen. Steeds opnieuw gaven bliksemflitsen de verzamelde donderwolken de kleur van blauwe plekken en waanzin: een gezwollen, loodgrijze kleur, vol zilver, als ontketende wilde magie. Zij waren twee dagen en een nacht weggeweest. Gewaarschuwd door verkenners van de Koorden, of door de een of andere instinctieve band met de grote paarden, haastte een menigte Ramen, vergezeld door Liand, zich uit hun huizen, om de Ranyhyn en hun berijders te begroeten. Staf kon zonder hulp afstijgen, hoewel hij wel even stond te wankelen. De kou en de verschrikkelijke ontberingen, gecombineerd met de naweeën van zijn verwondingen, hadden zelfs zijn enorme kracht uitgeput. Hij had wel kunnen spreken, maar alleen als hij daarmee zijn metgezel had kunnen helpen - en als hij zich boven de woeste regenvlagen uit verstaanbaar had kunnen maken. Maar Lindens' vingers moesten voorzichtig van Hyns' hals worden losgemaakt. Ze moest letterlijk van Hyns' rug worden afgetild. Zij hing verstijfd in Liands' armen en de ondersteunende armen van de Ramen, niet in staat zich te bewegen, stijf van ellende en tot op het bot verkleumd, zo koud en ellendig en verloren, dat zij niet eens meer kon rillen. Al haar spieren waren gespannen, ze ademde nog maar heel oppervlakkig en huilde aan één stuk door met de regen mee.
Het enige wat haar in leven had gehouden was Hyns' dampende warmte. Misschien had ze zichzelf eerder op de dag nog wat opgepept met wit vuur. Dat zou Staf wel weten. Uren geleden had de storm haar vermogen om haar macht te gebruiken al aan flarden gescheurd en van haar afgenomen. Als ze niet languit op Hyns' nek had gelegen en zich daar uit alle macht aan had vastgeklemd, had haar lichaam haar zeker in de steek gelaten. Er school boosaardigheid in de knarsentandende regen en de bijtende wind en zonder haar paard had ze het zeker niet overleefd. Liand, zelf ook half huilend van wanhoop, droeg haar, geholpen door Bhapa en Pahni, naar het dichtst bijzijnde huis met kookvuur. Verlangend om ook iets te kunnen doen, sleepte Char armen vol hout en manden gedroogde mest aan, om het vuur op te stoken. Hami druppelde warm water tussen Lindens' bloedeloze lippen, terwijl de Nederstener haar keel streelde om haar te helpen slikken. Met onverwachte tederheid beet Mahrtiir in twee of drie prijsbessen, haalde de pitten eruit en kuste vervolgens het vruchtvlees en het sap in haar hulpeloze mond. Elke hulp afwijzend, strompelde Staf het huis binnen, zodat ook hij warm kon worden. Zowel Hyn als Hynyn drong zich tussen de Ramen door naar binnen, ook al was het plaggendak zo laag, dat zij hun hoofden gebogen moesten houden en raakten de schouders van de hengst bijna het plafond. Samen waakten zij over Linden. Hun bezorgdheid verdampte de regen van hun lichaam. Toen kokhalsde Linden, slikte krampachtig en kokhalsde weer, waarna er iets van de spanning uit haar spieren verdween. Langzaam maar zeker verspreidden de warmte van het water en de kracht van de aliantha zich in haar zwaar beproefde lichaam, terwijl de hitte van het vuur de kou van haar huid verdreef. Haar bleke wangen begonnen geleidelijk aan een koortsige blos te krijgen. Er begonnen heftige rillingen door haar lichaam te trekken, eerst in korte trillingen, als de naschokken na een aardbeving, daarna in langere en zwaardere vlagen, aanvallen, die zo heftig waren, dat ze in Liands' armen lag te schokken. Het leek erop dat zij zou herstellen. Na een tijdje trokken de Ranyhyn zich gerustgesteld terug. Zij verlieten het kamp en verdwenen tegen de storm in. De meeste Ramen bogen voor hen, toen zij vertrokken. Maar Mahrtiir bleef aliantha bereiden met zijn tanden, Hami bleef kleine beetjes warm water aanbieden, die Linden moeizaam doorslikte en Bhapa en Pahni masseerden voorzichtig haar handen en voeten, in een poging haar bloedsomloop weer op gang te brengen. Staf was aan de andere kant van het vuur gaan zitten. Ook hij zat, ondanks zijn taaie gestel, een tijd lang heftig te rillen. Maar toen de Ramen hem warm water aanboden, dronk hij het op: ook accepteerde hij een paar prijsbessen, wat rhee en een beetje stoofpot. Al gauw hield het rillen op en verloor zijn bruine huid zijn berijpte kleur. In zijn ogen was nog iets zichtbaar van doffe uitputting, maar de ergste effecten van de storm leek hij achter zich te hebben gelaten.
Toen vroeg Tres Hami hem op zachte toon: 'Wil je nu praten, Bloedwacht? De Ringheer kan ons niet vertellen wat haar is overkomen. Ze kan ons ook geen aanwijzingen geven voor haar verzorging. De pijn van wind en regen en kou begrijpen wij wel en daar kunnen we ook iets aan doen. Maar inmiddels heeft zij ook een koorts ontwikkeld, die wij niet begrijpen. Het is een koorts van de geest, die wij niet kunnen behandelen. Wij zijn bang dat we het alleen maar erger maken. Wil jij ons misschien vertellen wat er is gebeurd?' De Haruchai keerde zijn gesloten gezicht naar Hami. 'Laat de Uitverkorene dat zelf maar vertellen,' antwoordde hij, 'als ze dat kan.' Behalve vermoeidheid, klonk er ook boosheid en oude schaamte in zijn stem. 'Ik doe het niet.' Misschien had Liand wel verontwaardigd willen reageren, of willen aandringen. Maar hij hield zich in voor Linden, net als de Ramen, zodat zij niet gestoord zou worden. Zij leek een tijdje te slapen. De rillingen namen wat af. Toen opende zij heel even haar ogen en keek angstig om zich heen, hoewel zij niet echt bij bewustzijn kwam. Even later begon ze echter wel weer gemakkelijker te ademen. Hami druppelde nog wat water tussen haar lippen, dat ze zonder kokhalzen doorslikte. Ook de fijn gekauwde aliantha, die Mahrtiir in haar mond stopte, slikte ze door. Beetje bij beetje begon ze zichtbaar sterker te worden. De koude rillingen hielden niet op, maar kregen wel een ander karakter. De kou trok langzaam weg uit het merg van haar botten, de dieptes van haar longen en de kern van haar inwendige organen, maar een andere koorts nam zijn plaats in. Ze bleef maar zo rillen, omdat ze flink ziek was geworden: een ziekte die zo diep ging dat hij bijna metafysisch was. De Ramen hadden haar wel wondleem willen toedienen, maar hun kleine voorraad van het mysterieuze slijk was uitgeput. Ze hadden haar amanibhavam kunnen geven, als zij niet bang waren geweest, dat het te krachtig voor haar was - of dat het het verkeerde soort koortswerend middel was voor wat haar mankeerde. Uiteindelijk kon Liand niets anders meer doen dan haar vasthouden en haar naam fluisteren, steeds opnieuw: 'Linden. Linden,' alsof hij met die simpele bezwering de koorts uit haar ziel hoopte te verdrijven. Toch bleef ze oplevingen houden. Toen zij haar ogen weer opende, schitterden ze van de koorts, zo troosteloos als sterren. Een dun laagje bewustzijn vertroebelde echter hun ontzetting. Toen ze een paar slokken nam uit de beker water, die Hami aan haar lippen hield, leek het bijna alsof ze dat bewust deed. Opeens veranderden haar rillingen in een hoestbui en probeerde zij overeind te komen, om haar longen schoon te hoesten. Liand hield haar schouders vast, zodat ze niet voorover zou zakken, naar het vuur, of opzij zou vallen.
'God, Staf,' kuchte ze zwakjes. Haar stem klonk gekweld, vreselijk hees, alsof ze uren lang op de toppen van haar longen had geschreeuwd. 'Die arme paarden...
O, zoon van mij.' De tranen stroomden over haar wangen, terwijl ze niet eens de kracht had om te huilen. Ze had tijd nodig om te begrijpen waar ze was. Tussen haar en de paardenrite lagen vele kilometers en bergen en woeste slagregens. Aanvankelijk kon ze zich alleen Staf herinneren en herkende ze alleen zijn gezicht aan de andere kant van de oplaaiende vlammen: de man die tegen zijn wil met haar mee was gegaan. Als hij maar een fractie had gezien van wat zij had aanschouwd...
Maar de paardenrite zelf bestond alleen nog maar in fragmenten. Die kon ze zich niet herinneren, nu nog niet althans. Niet voordat ze, met veel pijn en moeite, de schakels had gereconstrueerd, die haar verbonden met deze vergeten schuilplaats, deze verloren hitte, deze onvoorstelbare gezichten, half vertrouwd en verdoemd. Haar rillingen verbrijzelden het verleden en lieten het om haar heen liggen, als de splinters van gebroken glas. In haar koorts raapte ze ze één voor één op, om haar gewonde hart mee open te rijten. Hyn... Goed zo, ze herinnerde zich Hyn. De merrie had haar in leven gehouden. Hyn was vlees geworden Aardkracht, schitterend en smekend tegelijk, aanbeden en kwetsbaar. En Hynyn, die Staf had gedragen... En het zwarte bergmeer, zo uitzichtloos als wanhoop. Ze was er niet klaar voor.
Iemand, waarvan ze niet wist of ze hem kende, bood haar een kommetje fijn gestampte prijsbessen aan. Ze at een beetje van het krachtige fruit en voelde zich sterker worden. Covenant had eens gezegd: Er is maar één manier om een man te kwetsen die alles is kwijtgeraakt. Geef hem iets terug wat kapot is. Ze had zich liever de storm herinnerd. Ze was gewaarschuwd - en wist niet hoe ze die last moest dragen. Dus: Staf, Hyn en Hynyn en het ijskoude bergmeer. En rennen...
Ontelbare rondjes door de vallei, alsof haar hart uit elkaar zou barsten: even bezield als de Ranyhyn, zij het zonder hun krankzinnige snelheid en hun soepele kracht. Samen hadden zij hun gedeelde visioenen in de aangestampte aarde getreden. Ze had de chemische reacties, die in haar lichaam plaatsvonden moeten begrijpen. Haar gezondheidsbesef had haar eigenlijk in staat moeten stellen, de krachtige werking van het bergmeer te benoemen. Maar haar bewustzijn, haar eigen wil, waren bij de eerste slok van het water verdwenen. Ze was één geworden met de Ranyhyn, niet langer zichzelf. Ze waren maar met z'n tweeën. Niet omdat de anderen haar, of Staf, of deze paardenrite hadden afgewezen, maar omdat ze te veel schaamte voelden. Hyn en Hynyn waren uitgekozen, om de schuld en de wroeging en het risico van hun grootse ras op zich te nemen. Uitgekozen om zich op te offeren... Linden wist wel zeker dat ze zich liever de verschrikkelijke storm herinnerde. Toch konden herinneringen aan de storm haar niet beschermen. De storm die gedurende de nacht boven de bergen was losgebarsten, had alleen het vervagen van haar metamorfose maar versneld, had haar alleen maar doorweekt en gegeseld en verkleumd en uiteindelijk verdoofd, had alleen haar sterfelijkheid hersteld. En sterfelijkheid was geen excuus. Het kon haar niet beschermen tegen de consequenties van wat zij had gezien, of van wat zij van plan was te doen. Alleen de dood had die macht. En voor de dood kon ze niet kiezen. Niet zolang de Versmader haar zoon had. Daarom moest zij zich alles herinneren. Eén voor één raapte zij de scherpe scherven van de grond van haar geest en sneed... Hyn en Hynyn, zo dapper als martelaren. Het geestvermengende water van het bergmeertje, onbarmhartig en onuitsprekelijk koud. Rennen.
Millennia van schaamte. En Jeremiah. O, zoon van mij.
'Ringheer,' zei een stem die haar vertrouwd voorkwam. 'Linden Avery,' Was het Tres Hami? Hami, die dagen geleden was achtergebleven, achter bergketens van wanhoop? Linden wist het niet. 'Je moet iets zeggen. Je bent ziek. Wij weten niet hoe we je moeten helpen.' Was zij ziek? O, ja. Absoluut. Maar het was geen ziekte van het lichaam. Hoewel alles in haar krampachtig rilde, had ze te veel tijd doorgebracht in de vervoering van Aardkracht, om aan doodgewone fysieke koortsen te lijden. Ze was ziek van visioenen: de herinneringen en de vooruitziendheid van de Ranyhyn. Op een bepaalde manier reikten de grote paarden boven de Wet van Tijd uit. Ze wisten wanneer ze ergens nodig zouden zijn. Ze wisten hoe ver ze moesten reizen... Handen grepen haar bij haar schouders en probeerden haar te ondersteunen. De stem van een man - Liand? - fluisterde keer op keer haar naam en riep haar terug naar zichzelf. Ze was bang dat hij zou ophouden, als zij niet kon antwoorden. Tussen de rillingen door, probeerde ze te zeggen: 'Het bergmeer.' Ze dacht dat ze hardop had gesproken. Haar schorre keel voelde in elk geval de inspanning en de pijn van het geluid. Maar ze kon zichzelf niet horen. De harde regen op het dak overstemde het geluid van haar stem. 'De paardenrite.' Om haar heen echoden de Koorden: 'Paardenrite', vol ontzag voor het voorrecht dat zij had genoten. De stem van de vrouw, Hami, zei heel zacht: 'Net zoals we dachten. De Ranyhyn beschikken over inzichten, die belangrijk voor haar zijn.' Zij begrepen het niet. Hoe konden ze ook? Haar koortsrillingen maakten hen zo vaag, dat ze nauwelijks bestonden. Linden kon zich niet op hen concentreren. De enige die in haar ogen helemaal echt leek was Staf, aan de andere kant van de vlammen, zo onverzettelijk als steen. 'Alleen Hyn en Hynyn,' zei ze schor. Geen andere Ranyhyn. 'De anderen konden het niet verdragen. Zij schamen zich te erg.' Daar schrokken de Ramen van.
Zij vertroebelden als tranen. Stemmen protesteerden: 'Nee,' en: 'Nee.' Iemand siste door de regen: 'Het is niet waar. Ze liegt.' Staf knipperde met zijn ogen. Toen zei hij op strenge toon: 'Het is waar.' Hij knikte over de vlammen heen naar Linden. 'Kijk dan naar haar. Zien jullie iets leugenachtigs in haar?'
'Maak jezelf niet te schande,' zei Hami tegen de verontwaardiging van haar mensen. 'Jullie zijn toch niet blind? Zij heeft geen onwaarheid in zich.' De koorts had alle leugens weggebrand, die Linden eventueel had willen geloven. 'Wij zijn Ramen,' zei de Tres op strenge toon tegen de Koorden. 'Wij horen de waarheid aan.'
Zij luisterden naar haar, maar Linden niet. Er sijpelden herinneringen uit haar hart, waarvoor ze geen woorden en geen moed had. Hard genoeg rennend om de tijd te overwinnen, had zij visioenen van de Ranyhyn gedeeld: geen beelden van Kelenbhrabanal en Klauwtand, maar van het kind Elena, de dochter van Lena en verkrachting.
Nog een waarschuwing...
Destijds was Elena een jong meisje, zo schattig als een kind kon zijn en heel onschuldig, ondanks haar moeders' labiliteit. Lena was geestelijk in de war geraakt, door aanranding en onvervulde verlangens en daardoor niet geschikt om een kind op te voeden. Ook Lena's beide ouders, Trell en Atiaran, waren in zekere zin gebroken door wat hun dochter was aangedaan. Het gevolg was, dat Elena eigenlijk in de steek was gelaten door haar eigen familie en werd verzorgd door een jonge, verwaarloosde man, die Lena aanbad. In het belang van het Land had hij Elena praktisch geadopteerd. Zijn verbitterde tederheid en de hulp van de Ranyhyn, waren het enige wat haar in leven hield. Voor Linden waren de eenzaamheid en de nood van het meisje even duidelijk als die van Jeremiah, even intens als de opgelegde verminking van haar zoon. De grote paarden hadden Elena heel duidelijk gezien. Eenmaal per jaar, elk jaar weer, was een Ranyhyn, een oude hengst, naar Mithil Nedersteen gegaan om Lena's beproeving te verlichten, zo was hij er keer op keer getuige van geweest, hoe het leven van het kind in die korte tijd weer was veranderd. Toen de merrie Myrha de plaats van de hengst had ingenomen, had zij haar invloed duidelijker in Elena's hart waargenomen dan enige man of vrouw, die misschien van het kind hield.
'Het gaat om Elena,' legde Linden zo duidelijk mogelijk uit, hoewel ze geen woorden kon vinden. 'Daarom schamen de Ranyhyn zich zo. De paardenrite heeft haar te gronde gericht.' Als Jeremiah na zijn beproeving in Heer Veils' vreugdevuur de beschikking had gehad over Ranyhyn, in plaats van over ziekenhuizen en operatiekamers, had een opwinding, zoals die van Elena, hem misschien uit zijn schulp kunnen halen. De Ramen herinnerden zich Elena's deelname aan die rite, duizenden jaren geleden toch nog wel? Zij waren er niet bij aanwezig geweest. Misschien had geen enkele Ramen ooit een paardenrite meegemaakt. Maar ze moesten het verhaal hebben gehoord... 'Zij geven zichzelf de schuld,' vertelde ze de vurige vlammen, 'van wat er van haar is geworden.' Juist omdat de Ranyhyn het wezen van hun kracht in Elena hadden herkend, had Myrha haar lang geleden meegenomen naar die bijeenkomst. Zij konden heel ver vooruit kijken in de tijd en voelden het gevaar, waarvoor Elena jaren later zou komen te staan. En zij hoopten haar ervan te kunnen weerhouden, haar noodlottige erfenis te accepteren. Nu wisten ze dat zij daarin jammerlijk hadden gefaald. Zij hadden Elena de arrogantie getoond van Kelenbhrabanals' wanhoop, met de gedachte haar te kunnen leren, dat falen altijd nog beter was, dan verkrachting. Lena had zich uit alle macht tegen Covenant moeten verzetten. Het was beter rechtstreeks de strijd met Klauwtand aan te binden en te sterven, dan te geloven, dat het een of andere offer Klauwtands' wezen, of het lot van het Land, kon veranderen.
Maar de les was niet tot Elena doorgedrongen. Het gedender van honderden hoeven had haar er doof voor gemaakt en het één zijn van de Ranyhyn had haar verblind. Covenants' geschenk had haar gevoelloos gemaakt. Zij had de grote paarden altijd al geadoreerd. Van hun rite had zij iets geleerd dat veel weg had van een aanbidding voor Kelenbhrabanal. Zij had zijn offer geweldig gevonden: een superieure heldendaad, die niet bezoedeld of overtroffen kon worden. De paardenrite had haar niet van de ondergang gered, maar had haar eerder nog wat steviger met beide benen op de weg naar vernietiging gezet. Lindens' mond en keel deden pijn van het praten: de woorden sneden haar als glasscherven, splinters van het verleden. Toch dwong zij zichzelf om te zeggen: 'Zij denken dat zij het idee, om Kevin te bevelen, van Kelenbhrabanal had.' Misschien zou zij de Vader der Paarden zelf wel uit de dood hebben gewekt, als zij over de machtige kennis van de Vroegere Heren had beschikt.
Nu zagen de Ranyhyn, dat zij ten prooi waren gevallen aan hun eigen arrogantie. Bij het zien van Elena's kwetsbaarheid, hadden zij zichzelf wijs genoeg geacht, om haar toekomst te kunnen beïnvloeden.
Als Hyn en Hynyn daar echter waren opgehouden, had Linden hun zelfverwijt nog kunnen begrijpen en misschien zelfs kunnen weerleggen. Dan was haar ziel niet zo ziek geworden. De schaamte van de grote paarden, zou ze dan hebben gezegd, was op zichzelf al arrogant. De Ranyhyn hadden de verantwoordelijk voor Elena's daden opgeëist, terwijl die last alleen en uitsluitend Elena toebehoorde. Maar de twee paarden hielden niet op. Toen zij de herinneringen van hun ras aan Elena met haar hadden gedeeld, begonnen zij hun verhaal weer van voor af aan - met één weerzinwekkend verschil. In hun visioenen vervingen zij Elena's gelaat door dat van Linden.
Nog steeds om haar te waarschuwen. 'Nu zijn zij bang voor mij,' jammerde zij, 'om diezelfde reden. Zij denken...' Ze kon het niet zeggen. Het deed te veel pijn.
Toen hun geesten met de hare verenigd waren, vertelden Hyn en Hynyn haar nog eens hetzelfde verhaal, maar dan, alsof het Linden was overkomen in plaats van Elena, alsof Lindens' vader en moeder zowel Atiaran en Trell waren geweest, als Lena en Covenant. En zij maakte het ook samen met hen mee: het gebeurde allemaal opnieuw, met dezelfde verwaarlozing en eenzaamheid, hetzelfde verdriet en gebrek aan liefde - en dezelfde verheven liefde voor de Ranyhyn. Meedogenloos beschreven Hyn en Hynyn Elena's eerste kennismaking met de moord en het verraad van Kelenbhrabanal, alsof die crisis niet te onderscheiden was van Lindens' ervaringen in het Land met Covenant, onder de Zonnevloek. En nog steeds kwam er geen einde aan de visioenen van de paarden. Met Elena hadden de Ranyhyn misschien de vergissing gemaakt, de ware omvang van het gevaar achterwege te laten. Zij was een kind geweest, te jong om de waarheid van hun voorspellingen te begrijpen. Zij waren bang geweest haar te overweldigen. In het belang van hun volk maakten Hyn en Hynyn diezelfde vergissing niet met Linden. In plaats daarvan, vonden zij in haar zelfs een nog diepere pijn. Wild in het rond galopperend vonden zij de verwoestende herinneringen aan de periode, dat zij bezeten was geweest door moksha Afslachter, de dodelijke angst voor Jehannums' kwaadaardigheid. En met die wetenschap lieten zij haar ervaren, wat er op dit moment met haar zoon gebeurde. Met de beschadigde Jeremiah, die zich alleen kon verdedigen door zijn geest leeg te maken. De enige die Linden scherp kon zien was Staf. Hij had immers dezelfde visioenen gehad en dezelfde ontsteltenis gevoeld? De Ranyhyn hadden hem niet tegen zijn wil naar hun paardenrite gebracht, om zijn gevoelens te sparen. Toch zat hij daar volkomen onberoerd, onaangedaan, aan de andere kant van het vuur. Liand fluisterde nog steeds haar naam. Maar nu deed hij het op zangerige toon, alsof hij haar op haar gemak wilde stellen: 'Linden, nee. Nee. De Ranyhyn zijn niet bang voor je. Dat kan niet.' Zijn steun kon geen einde maken aan haar rillingen. Ze was te ziek om te worden getroost. De bodem van de vallei doordrenkend met haar pijn, zag zij Jeremiahs' hopeloze situatie, zoals Hyn en Hynyn haar die wilden laten zien: alsof hij tegelijkertijd haarzelf was, bezeten door een Afslachter en Thomas Covenant, verloren in de hem, door de Elohim opgelegde toestand van stagnatie. Ze wilde hen wanhopig graag terug hebben, Covenant en haar zoon. Hun levens hingen er vanaf: het Land hing er vanaf. Dus reikte zij - of zou dat doen - in hem, met haar gezondheidsbesef, op zoek naar de plek, waar zijn geest nog leefde. De Ranyhyn maakten het in haar los en deelden het met haar: een veld vol bloemen, onder een ongerepte zon, vol van zuivere warmte en beloftes. Covenant en nu ook Jeremiah, ontmoetten haar daar, of zouden dat doen, beiden weer kinderen en onbezoedeld, in staat de liefde, het geluk en de blijdschap van een kind te voelen. Toch waren de visioenen van de paardenrite onnoemlijk wreed, want toen zij haar armen naar Covenant en Jeremiah uitstak en hen naar zich toe wilde trekken, kronkelde de Slang van het Einde der Wereld uit Covenants' mond en leek het dierbare gezicht van haar zoon open te barsten, tot iets wat net zo smerig en verachtelijk was als Smaad. Hyn en Hynyn hadden er beter aan gedaan Linden meteen onder hun hoeven te vertrappen. 'De Ranyhyn geloven,' zei ze met haar laatste krachten, 'dat ik hetzelfde ga doen wat Elena heeft gedaan.' Zou Staf niet hetzelfde hebben gezegd, als hij had willen spreken? Maar hij zei niets. Hij keek haar aan, met een weinig karakteristieke zachtheid in zijn ogen. Op de een of andere manier wekte hij de indruk, dat ook hij haar had willen troosten, als hij had geweten hoe. Hyn en Hynyn hadden haar een waarschuwing gegeven. In tegenstelling tot Elena, begreep zij dat. En zij begreep ook dat de grote paarden hun inspanningen noodzakelijk achtten. Zij wilden hun schaamte sussen. Hoe konden zij zien wat zij hadden gezien, vrezen wat zij hadden gevreesd en niet proberen de hoop van het Land te beïnvloeden? Maar zij wist niet waar, of op welk moment zij wilden, dat zij van haar plannen zou afzien. En zij was niet van plan op een van haar beslissingen terug te komen. Thomas Covenant had haar verteld, dat zij op zichzelf moest vertrouwen. Ze wist niet dat ze in slaap was gevallen, of dat haar vrienden haar op een van de bedden hadden neergelegd en hadden toegedekt met dekens, of dat Liand en Bhapa, Char en Pahni de hele nacht bij haar hadden gewaakt. Ze wist niet wat ze had gedroomd en wat die droombeelden haar hadden gekost. Toen zij echter wakker werd, hadden aliantha en Aardkracht een metamorfose in haar teweeggebracht en voelde ze zich weer zeker van zichzelf. Slaap, warmte en voedsel hadden eraan bijgedragen, dat ze zich stukken beter voelde, maar ze kon nog steeds niet ophouden met rillen. Nu begreep ze echter wel, wat er met haar aan de hand was. Ze rilde, alsof ze koorts had, omdat ze ziek was van angst. Haar plan om een cesuur binnen te gaan en hem van koers te doen veranderen, kon de Boog van Tijd beschadigen of zelfs vernietigen. En de enige die zij had, om haar door de vertakte lagen van de geschiedenis te leiden, was een blinde, oude man, met een gebroken geest. Hyn en Hynyn zouden haar helpen, zoals zij Elena hadden geholpen, daaraan twijfelde zij geen moment. In de paardenrite hadden zij haar trouw gezworen, duidelijk uitgedrukt tegen de harde bodem van de vallei. Zij zouden haar overal brengen waar zij wilde. En zij was ervan overtuigd geraakt, dat hun waarschuwingen geen betrekking hadden op haar onmiddellijke keuzes. De gevaren die zij voorzagen, lagen ergens in de toekomst, die nog voor haar lag. Maar anderen om haar heen waren misschien niet zo goed van vertrouwen, of zo wanhopig. Zij had iedereen die het horen wilde verteld, dat de Ranyhyn bang waren voor wat zij zou gaan doen...
De visioenen van de paardenrite hadden Staf er misschien toe aangespoord, om zijn verzet weer op te vatten. Dat was mogelijk. Aan de andere kant vertrouwde zij erop dat Liand achter haar zou blijven staan. En dat Anele haar zou vergezellen, wist ze zeker. Zelfs in zijn allerdiepste waanzin, zou hij alles op het spel zetten, om de Staf van Gerechtigheid terug te krijgen. Maar wat ze van de Ramen kon verwachten wist ze niet. Zij stonden vierkant achter de Ranyhyn en voegden zich in alles naar de wil van de grote paarden. Alleen wisten zij nu natuurlijk wel dat de Ranyhyn haar vreesden. Na hen duizenden jaren te hebben gediend, konden zij nu ook besluiten, dat hun verantwoordelijkheden verder gingen dan simpele gehoorzaamheid. En dan waren er nog de oer-gruwels. En Esmer. Beide hadden de macht, om haar tegen te houden, als zij dat zouden willen. Esmer had haar verteld dat de oer-gruwels haar wensten te dienen. Maar hij maakte gebruik van krachten, waarvan zij geen idee had, hoe ze te bestrijden. Twee dagen geleden - was het nog maar twee dagen? - had hij de nacht in de bergen doorgebracht en zich doen gelden op manieren, die door de Ramen stormen werden genoemd. Daartoe aangezet, door rillingen, probeerde zij haar ogen open te doen, maar ze zaten helemaal dicht gekoekt. Slaap en de nawerking van haar uitputting maakten haar blind. Ze moest haar zware, ruwe dekens optillen, om haar handen naar haar gezicht te kunnen brengen en de korstjes van haar oogleden te wrijven. Toen ze dit had gedaan, knipperde ze een paar keer met haar ogen en keek op in Liands' bezorgde gezicht. Bhapa en Pahni stonden achter hem en samen keken zij, hoe zij wakker probeerde te worden. Even verderop zat Char het vuur op te stoken, opdat zij het niet koud zou krijgen. Maar de Nederstener zat naast haar op het bed, boog zich over haar heen en streelde haar haar. Zijn gespannen gezicht domineerde haar uitzicht. 'Linden,' zei hij zacht toen zij hem aankeek. 'Wat ben ik blij dat je wakker bent. Ik vreesde al dat de koorts je in zijn greep zou houden en je levenskracht zou aantasten.' Liand, probeerde ze te zeggen. O, Liand. Maar ze slaagde er niet in woorden uit haar keel te persen. Een ogenblik lang waren zijn ogen vochtig van de tranen. 'Als je kunt, moet je echt spreken. Ik zou je willen aanraden rustig te blijven liggen, maar je hebt een ziekte, waar wij geen raad mee weten. Je moet ons vertellen wat we nodig hebben, om je beter te kunnen maken. Is het wondleem? De Tressen hebben al Koorden op pad gestuurd om het te halen, maar het is ver weg en het zal nog wel even duren, voordat ze terug zijn. Denk je dat prijsbessen je kunnen helpen? De Ramen hebben er al heel veel geplukt. En er is natuurlijk amanibhavam, als je dat nodig hebt. Maar vertel ons alsjeblieft.. .' Ze schudde haar hoofd, om hem in de rede te vallen. Ze wilde hem vertellen dat ze niet zo ziek was als ze leek, of dat ze op een andere manier ziek was. Maar de nasleep van de paardenrite vulde haar keel met as en haar mond en tong waren de vorm van gesproken taal vergeten. Terwijl Liand haar smeekte om te spreken, verliet Char het vuur en haastte zich naar buiten. In de verte hoorde ze hem roepen: 'De Ringheer ontwaakt.' O, god. Linden sloot haar ogen en sloeg haar handen voor haar gezicht. Geef me moed. Toen legde Liand een arm onder haar nek en tilde haar in een half zittende houding. Voorzichtig, bijna eerbiedig, bracht Pahni een kom water naar haar lippen. Uit de kom steeg de verfijnde geur van aliantha. Linden liet haar armen zakken en nam kleine slokjes van het water, dat vermengd was met het sap van prijsbessen. Geholpen door die zachte aanraking van Aardkracht, vond zij eindelijk woorden. 'Liand.' Haar stem klonk heel zacht en schor, bijna onverstaanbaar. 'Houd me vast. Je geeft me,' - ze nam nog een slokje - 'precies wat ik nodig heb. Houd me vast tot ik weer kan staan.' Meteen schoof hij achter haar en sloeg zijn armen om haar heen, zodat zij tegen zijn borst kon rusten. Voorzichtig protesteerde hij: 'Maar die koorts, Linden.. .' Zij schudde haar hoofd. 'Het komt wel goed.' Zijn bezorgdheid om haar zwakte, vormde een bedreiging voor haar vastberadenheid. Ze kon zich niet veroorloven te denken, dat het haar misschien niet zou lukken. Ze was te kwetsbaar - 'Je bent mijn vriend. Dat is genoeg.' Haar handen uitstekend naar Pahni's kom, dronk ze zoveel als ze kon. Toen probeerde ze overeind te komen. 'Nee,' protesteerde Liand. 'Dat is veel te snel, Linden. Je hebt het heel zwaar gehad in die storm - en de paardenrite. Je moet rusten. Misschien dat je morgen zover bent om dit te proberen.' Toch wilde ze staan. Hij vergiste zich: lichamelijk mankeerde ze niets. En ze had lang en warm geslapen. Ze had prijsbessen gekregen. Haar fysieke zwakheid zou vanzelf overgaan, wanneer ze weer wat begon te bewegen. Hij had haar tegen kunnen houden, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan gaf hij zich gewonnen en hielp haar overeind. Even was het heel moeilijk om haar evenwicht te vinden. Toen verdween echter het wankele gevoel en kon ze weer staan. Maar ze kon niet ophouden met rillen. Terwijl ze Liand met een glimlach trachtte gerust te stellen, kwam een klein groepje Ramen het hutje binnen: Hami, Mahrtiir en twee of drie Koorden. Staf was er ook bij. Zoals altijd was ze niet in staat zijn emotionele toestand in te schatten. Ze zag alleen dat hij weer helemaal op krachten was gekomen en dat de pijn in zijn heup veel minder was. Het vocht in hun haar en op hun gezichten, maakte haar duidelijk dat het nog steeds regende. Maar het waren niet meer van die zware slagregens, veroorzaakt door de storm. Bovendien was het warmer geworden, lenteachtig. De kwaadaardigheid die haar na de paardenrite had achtervolgd, was uitgewerkt en uit de wolken verdwenen. Kennelijk had Esmer zijn doel bereikt... Of hij had gezien dat de Ranyhyn te geduldig waren, om zich uit het veld te laten slaan en had besloten zijn tactiek te veranderen. De regen bleef echter gestaag neerkomen en doorweekte de Dolers Zoom, tot elke stap buiten de huizen, water door het dichte gras spetterde. Vanaf haar plek tussen haar bed en het vuur kon Linden de lucht niet zien, maar de kleur van de hemel en het karakter van de regenval deden vermoeden, dat dit nog wel eens dagen kon gaan duren. De Ramen maakten een diepe buiging voor haar, alsof zij hun bewondering had verdiend. Staf deed echter niet met hen mee. Hij bleef achter zijn metgezellen staan, alsof hij haar niets te zeggen had. Hami's bezorgdheid was al even groot als die van Liand, maar in Mahrtiirs'' blik zag zij een ongeduldige schittering. 'Linden Avery,' begon Hami op ernstige toon, 'Ringheer en Uitverkorene, het verheugt ons bijzonder, dat je zo goed hersteld bent. Bij je terugkeer van de paardenrite was je er zo slecht aan toe, dat wij voor je leven vreesden.' Zij nam Linden nauwlettend op en voegde er toen op iets scherpere toon aan toe: 'Maar je hebt nog steeds koorts. Je moet rusten. Dat heeft Liand je vast al verteld. Het is niet goed jezelf moe te maken, wanneer je lichaam slaap en genezing nodig heeft.' Linden voelde Liand ineenkrimpen. 'Zij is de Uitverkorene,' zei hij op verdedigende toon. 'Ik kan haar niet vertellen wat zij moet doen.'
Opnieuw schudde Linden haar hoofd en probeerde Hami in de rede te vallen, zoals ze dat zo-even bij Liand had gedaan. 'Maak je over mij maar geen zorgen.' Ondanks het verzachtende effect van de aliantha, was haar stem nog steeds schor en deed haar keel pijn, alsof ze uren tegen de storm in had staan schreeuwen. 'Ik ben niet zo zwak als ik eruitzie.' Voordat Hami kon reageren, vroeg zij: 'Waar is Esmer?' De Tres fronste. 'Ringheer, wij zien dat je ziek bent, maar je ziekte gaat onze kennis te boven. Wij weten niet hoe we je kunnen helpen. Dat is nu onze belangrijkste zorg. Wat heeft Esmer hiermee te maken?'
Zij en haar metgezellen verwachtten een uitleg, die Linden hen niet kon geven. Toch moest ze het proberen. 'Zou je nog wat aliantha voor me willen halen?' vroeg ze op een hese fluistertoon aan Liand. 'En een beetje amanibhavam? Meer heb ik echt niet nodig.' De Ramen hadden nog nooit een paardenrite meegemaakt. Ze wist niet hoe ze hun moest vertellen, dat het krachtige water van het bergmeertje haar had behoed voor een kwaadaardigheid, die haar anders waarschijnlijk het leven zou hebben gekost. Liand aarzelde even en keek vragend naar Hami. Maar de Tres reageerde niet en even later bracht hij Lindens' verzoek over aan Pahni en Bhapa. Ze begreep dat hij bij haar wilde blijven, om haar op te vangen, wanneer haar uithoudingsvermogen het begaf. Ze wilde hem bedanken en de Koorden ook, maar dat kon wachten. In plaats daarvan keek ze Hami aan. 'Die storm,' zei ze zo resoluut mogelijk. 'Die was niet natuurlijk. Er school grote boosaardigheid in.' Hami knikte, nog steeds fronsend. 'Maar het verlangen om kwaad aan te richten is verdwenen. Het regent nu alleen nog maar.' Dat had er niets mee te maken. Linden hield vol.
'Is Esmer al teruggekeerd?' Hami bromde geërgerd. Blijkbaar wantrouwde zij het feit, dat Linden zo aandrong op Esmer. Toch antwoordde zij: 'Hij is teruggekeerd, terwijl jij lag te slapen. Als je wilt, kan ik hem laten halen.' Linden schudde haar hoofd. 'Toen hij terugkwam,' zei ze, door de koortsgolven heen, 'hield de boosaardigheid op. Het verlangen om kwaad te doen.' Mahrtiir had gezegd: Hij ontketent een storm in de bergen. Hami's ogen werden groot. 'En jij denkt dat die boosaardigheid van hem komt? Dat hij je kwaad wilde doen, door middel van die storm?' Deze gedachte verontrustte de Koorden zichtbaar. Mahrtiir mompelde een ontkenning. Bang om meer te zeggen, hield Linden het kwetsbare evenwicht vast en wachtte Hami's reactie af. 'Ringheer,' verzuchtte de Tres, 'je oordeelt wel erg hard over hem. Dat je daar reden toe hebt staat buiten kijf. In dit geval laat je je echter misleiden door je wantrouwen.
Tijdens zijn afwezigheid hebben wij hem in de gaten gehouden. Een aantal Ramen is van heel dichtbij getuige geweest van de aard van zijn woede - en van zijn macht. Het was niet tegen jou gericht. Daar zijn wij zeker van.' Hami's blik spoorde Linden aan, Esmer het voordeel van de twijfel te geven. Het feit dat de Ranyhyn hem hadden geaccepteerd, dwong automatisch de loyaliteit van de Ramen af. Opeens zei Staf: 'Maar dat wat hij heeft opgeroepen was wel kwaadaardig.' Zijn toon liet geen enkele ruimte voor tegenspraak. 'Dat heb ik zelf gevoeld. Het waart nog steeds rond in de Dolers Zoom. De Ramen hebben het ook gevoeld,' zei hij tegen Hami. 'Waarom maken jullie je anders gereed voor vertrek?' Vertrek...? Voor het eerst keek Linden de Meester aan. Gingen de Ramen weg? Zij en Staf waren dwars door een gesel van kwaadaardigheid teruggekeerd van de paardenrite. Wie anders dan Esmer had de gewelddadigheid van die storm opgewekt?
'Uitverkorene,' zei Staf tegen haar, 'Esmer heeft een duisternis opgeroepen, die ijzingwekkender is dan welke storm dan ook. De Ramen moeten ervoor vluchten.' Met een woedende snauw draaide Hami zich naar hem om: 'Heb jij dan helemaal geen gevoel, Bloedwacht? Je weet dat haar een heel zware taak te wachten staat. Waarom probeer je haar dan bang te maken, zodat zij niet kan rusten?' Onwillekeurig leunde Linden tegen Liand aan. Opgeroepen...? Esmer, wat heb je gedaan? Hami wendde zich onmiddellijk weer tot haar. 'Het is in je eigen belang.' De stem van de vrouw pleitte voor Esmer. 'Hij wil je alleen maar helpen.'
'Hij heeft het goed gedaan,' zei Mahrtiir op norse toon. 'Zij heeft gezegd wat haar bedoeling was. Hij dient haar, zoals de Ramen dat niet kunnen. En ook de slapeloze kon niet doen wat hij heeft weten te bereiken.' Stafs' stem onderbrak de reacties van de Tressen. 'Natuurlijk zou rust de genezing van de Uitverkorene ten goede komen.' Hij klonk onverwacht fel. 'Maar waar kan ze rusten? Hier? Precies op de route van de verwoesting? Nee, dat kan ze niet. Het is dwaasheid, om te denken dat het wel zou kunnen. Als ze niet, net als de Ramen, wil vluchten, heeft zij geen andere keus dan de confrontatie met het gevaar aan te gaan. Zij kan dus niet rusten.'
Hami reageerde met een geërgerd gegrom. 'Pas op je tellen, Bloedwacht. Je vernedert ons en dat laten wij ons niet zomaar welgevallen. Wij willen dat de Ringheer rust, totdat wij de koers van dit kwaad hebben vastgesteld. Vervolgens zullen wij haar in veiligheid brengen. Wij hebben al een draagbaar gereed staan, zodat zij tijdens onze terugtocht kan rusten.' Linden keek Hami en Staf niet aan. De vijandigheid tussen hen zat haar dwars. Het leek erop te wijzen, dat zij hen geen van beiden kon vertrouwen. En het Land had al zijn vrienden nodig. Jeremiah had hen nodig. Zij draaide zich om en keek de bezorgde Nederstener aan. 'Liand,' zei zij zacht, 'wat heeft Esmer gedaan?' Hij keek haar verschrikt aan en liet toen zijn hoofd zakken. 'Dat weet ik niet. Ik ben niet van jouw zijde geweken. Niemand heeft mij iets verteld. Ik wist ook niet dat de Ramen willen vertrekken.' Een ogenblik lang hield iedereen om haar heen zijn mond, onwillig om haar vraag hardop te beantwoorden en het gevaar dat haar bedreigde onder woorden te brengen. Naast haar stonden Bhapa en Pahni, die haar net amanibhavam en prijsbessen hadden willen aanbieden, roerloos toe te kijken. Toen zei Mahrtiir met hese stem: 'Uitverkorene, jij bent van plan een Val binnen te gaan. Esmer heeft ervoor gezorgd, dat je dat kunt doen. Hij heeft Klauwtands' verderfelijke creatie naar de Dolers Zoom geroepen.' Toen het tot Linden doordrong wat hij had gezegd, sprong haar hart op, alsof ze zojuist trompetgeschal had gehoord. Esmer had een cesuur opgeroepen.
Het nieuws was niet bepaald voldoende om haar gecompliceerde angsten, of haar emotionele koorts te verlichten. Het maakte haar angsten juist directer en bracht haar zelf gekozen crisis dichterbij. De rillingen en de spanning schudden haar zo hevig door elkaar, dat zij zich verscheurd voelde. Toch leek Mahrtiirs'' onthulling een bron van vastberadenheid in haar aan te boren. Dagen van onbarmhartige frustratie vielen van haar af, alsof zij de riemen van een molensteen had doorgesneden. Eindelijk kon zij actie gaan ondernemen, in plaats van achter de beslissingen van anderen aan te rennen, van de ene noodsituatie naar de andere. Bovendien hoefde ze geen dagen of weken te paard door het Land te zwerven op zoek naar een cesuur, terwijl Heer Veil intussen allerlei obstakels voor haar opzette. Ze kon haar noodlot nu trotseren. Eigenlijk hoorde ze nu doodsbang te zijn. Ze was ook doodsbang. Maar ze was ook zeker van zichzelf. De koorts die haar dreigde te verlammen, kon alleen worden getemperd in vuur. Op dit moment was er nog maar één vraag, die haar zekerheid ondermijnde. Haar wangen waren vuurrood toen zij Staf, die achter de Tressen en Koorden stond, aansprak. 'Ja, het is ijzingwekkend,' gaf zij toe. 'Dat weet ik.' Haar stem kwam nog steeds niet veel verder dan een schorre fluistering. 'Maar toch ga ik het doen. Volgens mij is het de moeite waard om het risico te nemen. Ga je met me mee?' Ze verwachtte dat hij zou weigeren. Hij had al aangekondigd dat hij zou vertrekken om de Meesters te gaan waarschuwen. En wellicht had de paardenrite hem ervan overtuigd, dat hij haar openlijk moest tegenwerken. Waarom had hij anders zijn vertrek uitgesteld? Aan de andere kant had hij haar gisteravond aangekeken met een ongebruikelijk zachte blik in zijn ogen, alsof hij ondanks zijn onbuigzaamheid toch ontroerd was... Hij keek haar recht in de ogen: zij kon zijn gevoelens niet lezen. Ze was nooit in staat geweest in de harten van mensen te kijken. Als hij nu besloot haar ter plekke aan te vallen, zou ze geen enkele waarschuwing krijgen. Toch keek ze hem met een koortsige blik in haar ogen aan en wachtte tot hij zich zou uitspreken. Heel even leek Staf zijn opties tegen elkaar af te wegen. Toen antwoordde hij: 'De wensen van de Ranyhyn zijn mij duidelijk geworden. Als ik niet met je meega, zal Hynyn zijn acceptatie intrekken.' De Haruchai haalde stijfjes zijn schouders op. 'En de paardenrite heeft mij reden gegeven voorlopig bij je te blijven.' Van pure opluchting sprongen Linden de tranen in de ogen. Haar blik werd erdoor vertroebeld en ze kon pas weer helder kijken, toen haar handen Pahni's kom met aliantha vonden en de smaak van de prijsbessen haar mond en keel met genezing vulden. Haar schuld aan de Ranyhyn was nu al te groot om ooit in te kunnen lossen. Terwijl Linden aliantha at die licht - heel licht - bestrooid was met geplette amanibhavam, verlieten de meeste Ramen de hut, om verder te gaan met de voorbereidingen voor hun vertrek. Zij gingen ervan uit dat Esmers' cesuur niets heel zou laten van hun kampement. Voordat hij wegging, legde Mahrtiir kort en bondig uit, dat hij Bhapa en Pahni en niet zijn eigen Koorden, had uitgekozen om hem te vergezellen, vanwege hun verwantschap met Sahah. Vervolgens nam hij hen mee, om voorraden te verzamelen voor een lange reis, in de onbekende gevaren van de tijd. Char was in geen velden of wegen te bekennen. Kennelijk was hij weggestuurd voor een karweitje. Van haar eigen mensen bleef alleen Hami bij Linden. Bezorgd als zij was, maakte de Tres zich druk over Lindens' gezondheid, terwijl Linden haar moed nieuw leven trachtte in te blazen, door het eten van prijsbessen, die waren versterkt met het gevaarlijke tonicum van amanibhavam. Haar rillingen namen enigszins af door het eten van het voedsel van het Land, maar ze bleef akelig labiel, op het randje van doodsangst. Toen de Ramen waren vertrokken, kwam Staf naar haar toe. Ondanks zijn aangeboren stoïcisme, liep hij duidelijk mank. Al die uren te paard hadden zijn verwonding geen goed gedaan. Toch was hij van plan weer te gaan rijden, zo lang en zover als nodig was. In elk geval voorlopig'. Wat dat ook mocht betekenen. Alsof Liand er helemaal niet bij was, verklaarde de Meester: 'De Nederstener moet hier blijven. Zijn paard kan de Ranyhyn niet bijhouden. Als hij zich in de Val waagt, zal hij dat niet overleven.' Liand stond op het punt woedend te protesteren, maar Linden hield hem tegen door heel even haar hand tegen zijn borst te leggen. Anele heeft hetzelfde probleem,' antwoordde zij rillend. 'Maar ik heb hem wel nodig. En ik heb Liand ook nodig. We zullen er iets op moeten verzinnen.' De jonge man wierp haar een dankbare blik toe, maar zij bleef Staf aankijken. 'De Ramen rijden niet. Hoe zullen zij ons bijhouden?' Staf wendde zijn blik niet af. 'Hun band met de Ranyhyn is onverbrekelijk. Waar de Ranyhyn gaan, zullen zij hen kunnen volgen. De Nederstener heeft die band niet.' Linden zuchtte. 'Dan rijdt hij maar met jou mee. Ik neem Anele wel mee.' De Haruchai trok één wenkbrauw op, maar maakte geen bezwaar. Toen zij naar Liand keek, zag zij hem grijnzen, alsof zij hem zojuist een cadeautje had gegeven. Voordat hij iets kon zeggen, zei zij: 'Waag het niet me te bedanken. Ik doe je heus geen plezier.' Haar stem beefde van angst bij de gedachte, wat hem allemaal kon overkomen. 'Als dit onze dood niet wordt, zouden we wel eens terecht kunnen komen op plekken, die erger zijn dan je ergste nachtmerries. Als ik jullie hulp niet zo hard nodig had, zou ik niemand van jullie mee laten gaan.' Behalve Anele, die niet veel erger kon lijden dan reeds het geval was. Liand bleef grijnzen, maar nam haar serieus genoeg om te zwijgen. Zuchtend zei ze tegen hem: 'We zullen je voorraden nodig hebben. Ga ze maar halen. Neem zoveel mee als je dragen kunt.' Waarschijnlijk zouden de Ramen hun alles geven wat zij nodig hadden, maar ze had een excuus nodig, om de Nederstener weg te sturen. Indien mogelijk wilde ze hem de confrontatie die haar wachtte, besparen. 'Ja, natuurlijk,' zei Liand, zonder een moment te aarzelen. Hij haastte zich onmiddellijk weg, alsof hij niet kon wachten, om niet alleen zijn leven, maar ook zijn gezonde verstand voor haar in de waagschaal te stellen. De moed zonk Linden in de schoenen. Zij hoopte oprecht dat de jonge man geen reden zou hebben om spijt te krijgen van zijn loyaliteit. Op dit moment eiste echter een dringender probleem haar aandacht op. Ze wist niet hoe dicht de cesuur hen was genaderd. Misschien had ze niet veel tijd meer. Tegen Staf zei ze abrupt: 'Voordat we dit doen, moet ik met Esmer praten. Ga je met me mee?' De zintuigen van de Haruchai waren scherper dan de hare: Staf wist ongetwijfeld precies, waar ze Cails'' zoon konden vinden. 'Ik begrijp het wanneer je liever wat afstand bewaart, maar ik zou je gezelschap wel op prijs stellen.' Ditmaal trok Staf beide wenkbrauwen op. 'Zoals je wilt.' Misschien was hij verbaasd, maar hij klonk niet verontrust. 'Hij bevindt zich aan de rand van het kamp. Het is niet ver.'
Dankbaar gaf ze hem een arm. Zich vasthoudend aan de stilzwijgende bevestiging van zijn steun, stapte ze naar buiten, de aanhoudende regen in.
De milde, maar gestaag neervallende motregen doordrenkte haar haren en spoelde de hitte van het vuur en de koorts van haar wangen. Het was werkelijk een stuk warmer dan gisteren. Niettemin was het fris genoeg om de warmte van binnen snel kwijt te raken. Haar rillingen leken met elke stap erger te worden, toen Staf haar tussen de bedrijvige Ramen door, langs het open middelpunt van het kamp leidde. Haar angst was tot diep in haar botten gedrongen. Ze was Covenants' woorden uit Aneles' mond niet vergeten. Je hebt de ring nodig. Maar wees er voorzichtig mee. Hij voedt de cesuren. Maar hij was lang geleden gestorven en ze was nu dan ook niet van plan zijn waarschuwing op te volgen. Hij had ook gezegd: Ik Kun je alleen helpen als je mij vindt. Ze wist niet hoe ze dat moest doen, behalve door het verleden van het Land te trotseren. Esmer had de weg voor haar geëffend, kennelijk om haar te helpen. Alvorens verder te gaan en zijn hulp te accepteren, moest ze eerst weten in hoeverre ze hem kon vertrouwen. Hinkend leidde Staf haar in noordelijke richting. Onder een sluier van regen en donkere wolken versmalde de Dolers Zoom daar geleidelijk aan in de richting van het Land. Daar stond Cails'' zoon, helemaal alleen met zijn rug naar de laatste onderkomens, zonder acht te slaan op de gehaaste voorbereidingen van de Ramen. Als hij Lindens' nadering, of die van Staf, voelde, liet hij dat niet merken. In plaats daarvan concentreerde hij zich door de grauwe motregen, alsof hij de cesuur door middel van pure wilskracht naar zich toe probeerde te trekken. Bij de eerste omfloerste glimp die ze van hem opving, kromp Lindens' maag samen en kreeg zij opnieuw last van de onpasselijkheid, die haar bij hun vorige ontmoetingen had overvallen. Hij stond als een brandpunt tegen de mistige achtergrond van de regen en straalde het onaangename gekrioel van macht uit. Zodra ze hem zag, vroeg zij zich af hoe het mogelijk was, dat ze hem eerder niet had kunnen waarnemen. Zowel zijn enorme vermogens, als zijn aangeboren tegenstrijdigheden, leken zo onmiskenbaar als een jammerklacht. Zijn nabijheid leek iets in haar te verlammen. Ze wist niet meer welke vragen ze hem wilde stellen. Staf aarzelde echter niet, hoewel hij toch meer reden tot voorzichtigheid had. Toen zij nog drie, vier stappen van hem verwijderd waren, draaide Esmer zich naar hen om en keek hen aan met ogen, die de kleur hadden van stormachtige zeeën.
Het gevaar ziedde in hem. Om redenen die alleen hij kende, probeerde hij een beschroomde, weinig overtuigende glimlach. 'Welkom, Wilddrager.' Zijn stem was vol duistere angsten. Zij knaagden aan elkaar als oude botten. 'De Val bevindt zich hier een paar honderd passen vandaan, meer niet. Het zal niet lang duren, voordat ook jouw zintuigen hem kunnen waarnemen.' Hij wekte de indruk, dat hij dacht, dat zij aanstoot zou nemen aan zijn pogingen, om haar te helpen. Linden liet Stafs' arm los, om zich vrijer te kunnen bewegen, als Esmer hen zou aanvallen. Toen ging zij tussen de Meester en Cails'' zoon in staan. De Ramen waren ervan overtuigd dat Esmer niet verantwoordelijk was voor het kwaad, dat haar na de paardenrite had achtervolgd. Vechtend tegen de rillingen, viel ze meteen met de deur in huis: 'Esmer, wat is hier gaande?' De cesuur was veel te dichtbij om eerst beleefdheden uit te wisselen. 'Eerst vermoord je Staf bijna. Vervolgens bied je aan mijn vragen te beantwoorden, maar zeg je bijna niks. Je maakt duidelijk dat je tegelijkertijd mijn vriend en mijn vijand wilt zijn. En nu wil je me opeens helpen? Verwacht je nu echt dat ik opeens geloof dat je niemand meer kwaad gaat doen?' Door de natte stof van haar shirt heen klemde ze haar hand om Covenants' ring,  maar het koude metaal bood haar geen steun. Het voelde doods aan, gevoelloos, onbereikbaar. 'Voor hetzelfde geld,' besloot zij, 'is dit de een of andere krankzinnige poging, Heer Veil te helpen het Land te verwoesten.' Esmer fronste. Opeens werd zijn houding wrang en vol zelfverwijt. 'En toch moet je me geloven. Ik heb je goed gediend. En ik heb dit kampement op de rand van de afgrond gebracht. Wanneer de Ramen naar de Dolers Zoom terugkeren, zullen zij een puinhoop aantreffen in plaats van een schuilplaats. Zo bevredig ik mijn tegenstrijdige natuur. Ik heb mensen pijn gedaan, die mij niets dan vriendschap hebben betoond. Als je mij nu niet vertrouwt, is hun verlies opeens waardeloos en onnodig.' Linden staarde hem aan. Zijn snelle veranderingen brachten haar in verwarring. Bovendien wist ze niet wat ze van zijn bewering moest denken. Had hij de Ramen bewust pijn gedaan om haar te helpen? Ten slotte deelde zij haar twijfel met de Haruchai. 'Staf?'
'De Val komt naderbij,' zei hij. 'Ik wil deze Esmer niet vertrouwen. Ik zal zijn hulp dan ook niet zomaar accepteren. Aan de andere kant heeft hij wel een Val opgeroepen, die je kunt gebruiken om je doel te bereiken, als je tenminste in staat bent het kwaad te overwinnen. Wat dat betreft spreekt hij in elk geval de waarheid.'
Op scherpe toon vroeg Linden aan Esmer: 'Is dat waar? Heb je een Val opgeroepen? Of heb je er een gecreëerd?' Leek zijn macht op wilde magie? 'Ik beschik niet over de kennis om dergelijke breuken te veroorzaken.' Het begon te stormen in zijn ogen. 'Tijdens ons gesprek nam ik je plannen waar. Daarom ben ik de bergen in gegaan, opdat mijn inspanningen geen ander kwaad konden aanrichten. In jouw naam, Wilddrager, heb ik vurige theürgieën ontketend, waarmee ik eerst de locatie en de koers van een geschikte cesuur heb ontdekt en die vervolgens heb gedwongen, deze kant op te komen. Op die manier hoop ik het verlies goed te maken, dat de Ramen zullen lijden.' Ondanks haar misselijkheid en koude rillingen, hoorde Linden geweld en wroeging, maar geen onwaarheid. Cails'' zoon mocht dan ontelbare gruweldaden verrichten, liegen deed hij niet. Een ogenblik lang vervulde zijn worsteling haar met mededogen, 'Je verscheurt jezelf,' zei ze op iets vriendelijker toon. 'Besef je dat wel? Je kunt beter een kant kiezen.'
'Dat doe ik voortdurend.' Nu klonk zijn stem zo vochtig als de regen, gedrenkt in verdriet. 'Dat is mijn noodlot.' Zijn verlangen haar te dienen was zo schrijnend, dat zij de pijn voelde, die het hem kostte. Kennelijk woog Cails' nalatenschap, althans op dit moment, zwaarder, dan de dodelijke honger van de meervrouwen. En hij had al een cesuur voor haar opgeroepen. Misschien was hij in de fase waarin hij nu verkeerde, wel tot meer bereid... 'Goed.' Linden besloot maar meteen gebruik te maken van zijn stemming, voordat die opeens weer omsloeg. 'Aangezien je op dit moment aan mijn kant lijkt te staan, kun je me meteen vertellen wat jouw connectie is met Kastenessen.' Waarom had hij geprobeerd Anele ervan te weerhouden, over de Aangewezene te praten? Esmer viel meteen weer terug in zijn verlegen rol. 'Hij is mijn grootvader. Ik doe alles voor hem. Zoals ik dat ook voor jou doe.' Stomverbaasd protesteerde zij: 'Verdomme, Esmer. Ik snap er niets meer van. Wil je daarmee zeggen dat Kastenessen en ik aan dezelfde kant staan?' Het was niet onmogelijk. Kastenessen had de Elohim en zijn eigen wezen getrotseerd, voor de liefde van een sterfelijke vrouw. Hij en Linden konden wel eens meer met elkaar gemeen hebben, dan zij aanvankelijk had gedacht. Als hij inderdaad uit zijn gevangenis was ontsnapt, was hij misschien wel tot net zulke idiote risico's bereid als zij. Maar hij was Elohim en de Elohim die zij had gekend, hadden niet in staat geleken tot enige emotie, die zij als liefde zou willen bestempelen. Esmer zuchtte. Op zachte toon, nederig als het water op zijn gezicht, zei hij: 'De Elohim hebben het over Würd, zoals de oer-gruwels het over Weerd hebben. En dan is er ook nog de Slang van het Einde der Wereld. Het is mijn noodlot. Een ander antwoord heb ik niet.'
Het vocht trok in Lindens' botten en verergerde haar koorts. De koude rillingen maakten het moeilijk zich te concentreren. 'Goed,' zei zij opnieuw. 'Goed. Ik begrijp het niet, maar dat doet er nu even niet toe.'
'Ga met me mee,' Wijs me de weg. 'Doe iets goeds met al die macht van je. Als je me werkelijk wilt helpen, help me dan nu.' De pure intensiteit van zijn verontrustende kracht maakte dat haar maag, elke keer wanneer ze hem recht in het gezicht keek, samenkromp. Bij wijze van antwoord, wendde Esmer zijn gezicht af. 'Dat kan ik niet doen. Wanneer ik erbij ben, zul je zeker falen.' Ze had moeten weten wat hij bedoelde. Als ze zich minder ziek had gevoeld, had ze misschien helderder kunnen nadenken. Maar de koorts bleef haar afleiden. Ze kon Esmer niet meer aankijken. In plaats daarvan zocht ze de grauwe regenhemel af, in de richting van het Land, alsof haar lot daar stond geschreven, gespeld in vallende druppels en kou. 'Uitverkorene,' zei Staf achter haar, 'dit heeft geen zin. Hij verhult zijn vijandschap in verwarring, maar het blijft vijandschap. Het is dwaasheid om naar hem te luisteren.'
'Roep dan de Ranyhyn maar,' zei ze zwakjes tegen de Meester. 'Laten we gaan.' Hij deed onmiddellijk wat zij vroeg en produceerde een schrille fluittoon, die eigenaardig verloren klonk in de motregen, volkomen ontdaan van elke resonantie of echo. Zonder dat Linden of Esmer naar hem keek, floot hij nog een keer en nog eens. Toen de regen zijn roep uit de lucht had gespoeld, voelde zij achter zich een beweging. Vanuit het kampement kwam een hele rij Ramen aangelopen. Ze waren gekomen om afscheid te nemen... Even later viel er een dikke, wollen mantel over haar schouders. De capuchon bedekte haar hoofd. Het plotselinge gewicht verraste haar, totdat zij Liand naast zich voelde. 'Linden,' zei hij op ernstige toon. 'Dit is waanzin. Je bent ziek en toch sta je onbeschermd in de regen. Zo word je alleen maar steeds zieker. Je bent toch geen kind, dat in alles gewaarschuwd moet worden?' Voordat zij iets kon zeggen, riep Staf; 'Let op, Uitverkorene.'
Linden draaide zich om van het benevelde noorden - en zag opeens een groep oer-gruwels voor zich staan. Op de een of andere manier hadden zij zich verborgen gehouden voor haar waarnemingsvermogen, of ze rilde te hevig om hen op te merken. Esmers' gedrag was alweer veranderd. Vol minachting zei hij: 'Zij houden mij in de gaten, zoals ik je al had verteld. Je hebt hen niet opgemerkt. Hun kennis stelt hen in staat hun aanwezigheid verborgen te houden.' Ze moesten er al een tijdje hebben gestaan. Esmer had hen wel gezien - en had het niet de moeite waard gevonden daar melding van te maken. Linden begon nog erger te rillen en leunde tegen Liand aan. Nu zag zij achter de oer-gruwels ook de Ramen aankomen, met Hami en Mahrtiir voorop. Toen de Tressen en Koorden dichterbij kwamen, vormden de oer-gruwels een wig en concentreerden hun krachten. De punt was niet op Cails' zoon gericht, maar op Linden. De voorste Ramen begonnen sneller te lopen. Al snel stonden Hami en Mahrtiir vlak voor Linden, met Pahni en Bhapa naast zich. Zorgvuldig stelden zij zich op tussen Linden en het Duivelskwelgebroed. Achter hen leidde Char Anele met zich mee. De jonge Koord zag er enigszins terneergeslagen uit, alsof zijn trots een flinke knauw had gekregen. Misschien beschouwde hij zichzelf als oud genoeg, ervaren genoeg, om Linden en Mahrtiir in Sahahs' naam te vergezellen. Als dat zo was, had Mahrtiir kennelijk geweigerd hem mee te nemen. Anele schuifelde naar Linden toe, alsof hij niets te zeggen had over zijn eigen bewegingen. Hij zag er verfomfaaid en verbijsterd uit en zijn haveloze kleren waren doorweekt, alsof hij dagenlang doelloos door de vallei had gezworven. Ondanks zijn blindheid wekte hij echter de indruk, dat hij zich van haar aanwezigheid bewust was. De gedachte dat hij in haar afwezigheid bezeten was geweest, verontrustte haar. Met haar laatste restje helderheid wendde zij zich tot Char. 'Is hij wel in orde?' vroeg zij. 'Is er iets met hem gebeurd, terwijl ik weg was?' De Koord boog ongemakkelijk, alsof hij vreesde dat hij iets verkeerds had gedaan. 'Hij is al die tijd al zo, Ringheer. Sinds je vertrek, heeft hij zich weinig van ons aangetrokken, hoewel hij zich wel door ons liet verzorgen. Blijkbaar wachtte hij je terugkomst af.' Char boog opnieuw. Toen Linden niets zei, liep hij weg en uiteindelijk verloor zij hem uit het oog tussen de andere Ramen. Aan de punt van de driehoeksformatie begon de grootste van de oergruwels, de leermeester, abrupt te blaffen: een hardnekkige stortvloed van keelgeluiden, waar het gevaar vanaf droop. Anele hield zijn hoofd een beetje schuin om te luisteren, maar reageerde verder niet. Esmer tuurde omhoog in de regen, alsof hij zich niet verwaardigde om naar de leermeester te luisteren. Maar toen de stortvloed ophield, antwoordde hij in dezelfde taal en liet intussen de regendruppels in zijn ogen vallen. De leermeester antwoordde en Esmer zei weer iets, het leek alsof ze het niet met elkaar eens waren. Het geluid van hun stemmen schuurde Lindens' zenuwen en accentueerde haar rillingen, totdat haar huid jeukte en haar oren pijn deden.
Mahrtiir hield zijn wurgkoord in beide handen, klaar voor gebruik. Hij had een gespannen blik in zijn ogen. Maar hij zei niets. Net als de rest van de Ramen, luisterde hij naar Hami, wanneer het om Linden ging. Hami negeerde de oer-gruwels en Esmer. 'Ringheer,' zei ze, 'wij komen afscheid nemen. Jij moet straks vertrekken en de Ramen ook. Maar eerst.. .' De vrouw aarzelde even en zei toen op vastberaden toon: 'Linden Avery, ik wil me niet met je keuzes bemoeien. Het lot van het Land ligt in jullie handen - en dan vooral in jouw handen, hoewel we de anderen ook niet mogen vergeten. Ik kan niet zeggen hoeveel bewondering ik heb voor je moed en de risico's die je neemt. Toch moet het gezegd worden - en ik hoop dat ik je hiermee niet voor het hoofd stoot - dat je plannen niet erg verstandig lijken. Je bent ziek en je toestand verslechtert. Je wilt een Val overwinnen, maar moet je daar niet sterk en gezond voor zijn? Je hebt gezegd dat de Ranyhyn bang voor je zijn. Is dit daar niet de reden voor? Dat je plannen het Land in gevaar brengen?' Linden hoorde Hami's woorden, maar ze drongen niet tot haar door. De ruziënde oer-gruwels brachten haar in de war. Als ze nog veel langer naar hun ruwe taal moest luisteren, zou ze gaan gillen. Zich onbewust van haar eigen bewegingen, drukte ze haar handen tegen haar oren. 'Zeg dat ze ophouden,' zei ze tegen de Tres. 'Ik houd dit niet uit.' 'Je zorgt maar dat je het uithoudt,' riep Esmer onmiddellijk. 'Ik ben nog steeds voor je aan het werk, ook al doe je er nogal laatdunkend over.' De leermeester zweeg en klapte de dunne streep van zijn mond zo hard dicht, dat zijn kaakspieren uitpuilden. Linden leunde tegen Liand aan, alsof een luchtbel van inspanning uiteen was gespat en zij zich kon overgeven aan de koorts. 'Leg uit,' zei Staf in haar plaats tegen Esmer. Cails' zoon keek de Haruchai aan met een blik waarin groene dreigingen kolkten. 'Toen de oer-gruwels haar plannen gewaar werden, hadden zij er geen vertrouwen in. Ze verlangden nadere uitleg. Ik heb hun verteld dat zij van plan is het verleden te trotseren en de Staf van Gerechtigheid te gaan zoeken, waarbij zij slechts zal worden bijgestaan door de herinneringen van een krankzinnige. Zij hebben daarom zojuist besloten haar te helpen. Zij zullen haar vergezellen. Met hun kennis zullen zij door de verwarring van de krankzinnige heen prikken en dat wat zij ontdekken met de Ranyhyn delen. Op die manier hopen zij haar beter de weg te kunnen wijzen.' Linden begreep er helemaal niets van: zij was te ver heen in haar koortsrillingen. In plaats van te luisteren en proberen te begrijpen wat er werd gezegd, hief zij haar gezicht op naar de regen, net zoals Esmer had gedaan. Door het gespetter op haar gezicht heen, meende zij in de verte hoefgetrappel te horen. Terwijl Staf met Esmer praatte en de Ramen gespannen afwachtten, vroeg zij zich vaagjes af hoe Hyn en Hynyn met z'n tweetjes zoveel lawaai konden maken op het kletsnatte gras. 'En dat noem jij dienen?' riep Staf verontwaardigd uit. 'Noem je het ook waarheid?' Esmer had hem ter plekke kunnen vermoorden, maar hij wankelde niet. 'Spreek oprecht, telg van de Elohim. Ik heb het meningsverschil in jouw woorden gehoord en ook in de hunne. Wat heb je van hen gevraagd, dat zij niet goedkeuren?' Opnieuw onderging Esmers' gedrag een snelle verandering. Hij leek bijna voor Staf ineen te krimpen. 'De oer-gruwels wensen haar te vergezellen, maar ze houden vol, dat zij niet in haar opzet zal slagen. Haar plannen zullen hun voormalige meester ten goede komen, die zij hebben verraden. Ik heb aangevoerd, dat zij de Wilddrager is en zich neer moet leggen bij de uitkomst van haar keuzes, maar zij geven zich niet gewonnen.' Iets resoluter voegde hij eraan toe: 'Verder vertrouwen ze mij niet. Daar gaat onze onenigheid over.' Toen wendde hij zich tot Linden en de druk van zijn blik - het gevoel van wilde zeeën, die langzaam naar een zware storm toewerkten - leidde haar aandacht af van het naderende hoefgetrappel. Onwillekeurig keek ze in de dieptes van die ogen, alsof zij in staat was ze te doorgronden. De omvang van zijn verdriet maakte haar zo misselijk, dat ze bijna moest overgeven. Heel verlegen weer, zei hij als regendruppels: 'Wilddrager, zij zullen je tegenwerken als je hun niet toestaat je te genezen.'
'"Genezen"...?' vroeg Liand. 'Kunnen zij dat dan? Strekt hun kennis zich uit tot wat haar mankeert?' Voor Linden waren Esmers' woorden niet te onderscheiden van het geluid van de hoeven. Het leek onmogelijk dat Hyn en Hynyn zoveel lawaai maakten. Maar Jeremiah was de gevangene van de Versmader. Zodra de Ranyhyn arriveerden, wilde zij regelrecht naar de muil van de Val rijden en iedereen die haar daarbij voor de voeten liep, kon naar de hel lopen. Esmer antwoordde niet. In plaats daarvan deed hij een stap opzij en blafte op afwijzende toon naar de oer-gruwels. Bij wijze van antwoord drong de wig zich naar voren en duwden de oer-gruwels de Ramen heel rustig uit de weg tot de leermeester vlak voor Linden stond. Het zwarte wezen stond weinig meer dan een armlengte van haar af. De wijde neusgaten in het midden van zijn oogloze gezicht sperden zich vochtig open, om haar geur op te snuiven. Liand kwam snel naast Linden staan. Hij hield haar met zijn linkerarm vast, zodat hij zijn rechterarm vrij had om haar te kunnen verdedigen. Tegelijkertijd gaf Mahrtiir een ruk aan zijn vechtkoord en kwam naderbij. Bhapa en Pahni zetten zich schrap om naar voren te springen. Zonder dat zij hem had zien bewegen, stond Staf opeens tegenover Liand, bij Lindens' andere schouder. Ergens achter hen lachte Esmer als een aanstormende branding.
'Ringheer,' zei Tres Hami op dringende toon. 'De Ramen hebben nooit kwaad ondervonden van deze oer-gruwels. De tijd dat zij de Verscheurende dienden ligt in het verre verleden en is nimmer herhaald. Maar in jouw naam zijn wij bereid de strijd met hen aan te binden, als jij dat wenst. Maar dan moet je ons wel vertellen wat je wilt. Als je te ziek bent om te antwoorden,' waarschuwde zij Linden, 'moet ik ervan uitgaan dat je hun genezing nodig hebt.' Er werd iets van haar verwacht: dat wist Linden. Het trok woordeloos aan haar. Liand en Staf, de Ramen, Esmer, de oer-gruwels: allemaal wilden ze iets. Anele vroeg niets van haar, omdat hij dat niet kon. Toch stelde zijn waanzin zijn eigen eisen. Alleen de Ranyhyn stelden zich tevreden met het simpele feit, dat zij haar konden helpen. Zij hadden haar hun waarschuwing gegeven in hun paardenrite. Nu zouden zij zich aan hun beloftes houden. Zich niet bewust van wat ze deed, keek ze het kamp rond, of ze Hyn en Hynyn ergens zag. Toen zij verschenen, sprong haar hart op, net als toen Mahrtiir haar had verteld van Esmers' cesuur. De blessen op hun voorhoofd glansden, ondanks het sombere weer en de motregen. Een simpel regenbuitje kon hun glorie niet temperen. En zij waren niet alleen. Andere Ranyhyn, wel vier of vijf, volgden Hyn en Hynyn in galop tussen de huizen door naar Linden en haar metgezellen. Zeven Ranyhyn. Staf en zijzelf. Anele en Liand. Mahrtiir, Bhapa en Pahni. De grote paarden boden Linden uit eigen beweging alle hulp, die zij had kunnen wensen. Geen Ramen had ooit een Ranyhyn bereden, maar zij wilde niet dat Mahrtiir en zijn Koorden zouden weigeren. De tijd was aangebroken om oude verplichtingen te herzien. Plotseling werd zij overspoeld door koorts en een gevoel van diepe vreugde. Terwijl haar hart opsprong, verhief zij zowel haar armen als haar stem en riep vol vreugde een verwelkomend: 'Ja.' Ze zag niet dat de leermeester een mes met een gebogen en gloeiend lemmet tevoorschijn haalde, alsof het wezen het wapen in zijn eigen zwarte lichaam had gecreëerd. Ook hoorde ze niet hoe de oer-gruwels eenstemmig een soort bezwering gromden. Een golf van kracht stroomde door de wig, toen de leermeester zijn eigen handpalm opensneed en een kommetje van zijn vingers maakte om het stroperige zwarte bloed in op te vangen: maar zij had niets in de gaten. Ze realiseerde zich pas, dat de oer-gruwels haar vreugdekreet als toestemming hadden geïnterpreteerd, toen de leermeester haar arm greep en haar hand naar zich toe trok. In het korte moment van schrik, voordat zij zich herinnerde wat angst was, zag Linden het lemmet als gesmolten metaal opgloeien boven haar handpalm: rood en glanzend, krachtig als godenbloed. Toen, terwijl zij haar hand probeerde los te rukken, trok de leermeester een streep van vurige pijn over de muis van haar hand. Meteen hield het wezen zijn eigen palm boven haar hand en klemde zijn vingers om de hare, zodat hun wonden en hun bloed elkaar raakten en zich met elkaar vermengden. Liand sloeg naar de vuist van de oergruwel, maar slaagde er niet in zijn greep te verbreken: de leermeester bezat nu de kracht van de hele driehoeksformatie. Tegelijkertijd wierp Mahrtiir zijn wurgkoord om de nek van de leermeester. In een flits van vitriool en vlammen verbrandde het koord tot as. De enige van Lindens' metgezellen, die geen poging deed haar te hulp te komen, was Staf. Misschien geloofde hij dat de oer-gruwels haar ervan konden weerhouden, de cesuur binnen te gaan. Haar welkomstkreet voor de Ranyhyn veranderde in een kreet van pijn...    ...die wegstierf in haar keel, toen ze de kracht van een kudde aanstormende renpaarden van haar hand door haar arm regelrecht naar haar hart voelde stromen. Tussen de ene hartslag en de volgende, verkeerde ze opeens in opperste vervoering, vanuit pijn, koorts en doodsangst betrad ze plotseling een wereld van oneindige mogelijkheden, overgoten met een waterval van gezondheid, vitaliteit en leven, alsof ze Aardkracht was geworden. Op dat ogenblik had ze opeens het gevoel, opgewassen te zijn tegen haar noodlot.
De golf van superioriteit verdween vrijwel onmiddellijk. Maar juist die korte duur was van essentieel belang. Als het te lang had geduurd, had de pure extase haar verscheurd. Nu voelde zij zich wakker geschud, tegelijkertijd uitgeput en opgeladen en rilde ze, alsof ze nog steeds koorts had. Maar ze was niet meer ziek. Nee, dat was ze beslist niet. Ze voelde zich herboren, nieuw, bevrijd: vervuld van mogelijkheden, zo fris als een zonsopgang. Ze kon niet spreken. Golven van vernieuwing stroomden door haar heen en brachten een verwarring in haar teweeg van tranen, dankbaarheid en verlangen. Ergens achter haar noemde Liand haar naam, hoewel zijn gezondheidsbesef hem moest hebben verteld, dat zij helemaal in orde was. Op de achtergrond verwelkomden Staf en de Ramen de Ranyhyn, terwijl Esmer verwensingen of beloftes uitwisselde met de oer-gruwels. Maar ze kwam pas weer een beetje tot zichzelf, toen ze een hand aan haar mantel voelde plukken en, nadat ze even met haar ogen had geknipperd, Anele voor zich zag staan. Thomas Covenants' liefde straalde van hem af, zoals dat al eens eerder was gebeurd. Tot aan zijn enkels in het kletsnatte gras, zei hij met Covenants' vertrouwde stem - maar zacht, heel zacht, zodat alleen zij hem kon horen - 'Ga nu, liefste. Nu het nog kan. Maar wees op je hoede voor mij. Vergeet niet dat ik dood ben.' Hoed je voor de halfhand. Ze staarde de oude man aan, te verrast - en te volledig getransformeerd - om te reageren. Een deel van haar probeerde iets te roepen, maar haar hart had geen woorden... Toen verdween het licht van de bezetenheid uit Aneles' gezicht, weggegrist door de plotselinge onderbreking door de leermeester. Voordat Linden kon protesteren, reikte de oer-gruwel naar voren met zijn gloeiende lemmet en kerfde een klein sneetje in het dunne vlees van Aneles' onderarm. Vochtig snuivend, zette het wezen zijn mond op de wond en zoog. Met hun kennis zullen zij door de verwarring van de krankzinnige heen prikken... Anele gaf geen kik en liet de leermeester ongehinderd zijn gang gaan: hij leek er niet eens iets van te merken. Misschien had Covenants' korte aanwezigheid hem op zijn gemak gesteld. Een paar dagen geleden had hij in zijn ellende nog uitgeroepen: Wezens dwingen Anele zich dingen te herinneren!
Hadden de oer-gruwels zelf ook naar de Staf van Gerechtigheid gezocht? Met welk doel? Pas toen de leermeester klaar was met de oude man en een stap naar achteren had gedaan, zag Linden dat de Ranyhyn onrustig begonnen te worden. Ze waren samen gearriveerd, maar nu gingen ze uiteen tussen de Ramen, stampten met hun hoeven en zwaaiden hun manen heen en weer. Hyn kwam doelbewust op Linden af: Hynyn ging naar Staf. De anderen stelden zich op voor Anele en Liand en Mahrtiir en zijn Koorden. De drie Ramen keken als met stomheid geslagen toe, hoe de paarden met de blessen op hun voorhoofd hen trachtten over te halen op hun rug te klimmen. Als één man deinsde de menigte achteruit. Stemmen verhieven zich in de regen: gefluisterde verbazing, zachte uitroepen van protest. Hami's ogen werden groot en wit, alsof haar trots veranderde in boosheid. Zowel als reactie naar hun eigen mensen als naar de Ranyhyn, lieten Mahrtiir, Pahni en Bhapa zich als smekelingen languit in het gras vallen. Misschien waren zij bang, dat wat nu gebeurde, de basis zou ondermijnen van alles wat de Ramen ooit hadden gedaan, dat de zin van hun leven teniet zou worden gedaan. Geen enkele Ramen had ooit een Ranyhyn bereden - maar aan de andere kant had geen enkele Ramen ooit de wil van de grote paarden genegeerd. Boven het geroezemoes van stemmen uit, maakten de Ranyhyn briesende geluiden, die klonken als vriendelijke aansporingen en lieten hun hoofden zakken, om de drie liggende Ramen aan te stoten. Linden keek angstig naar Mahrtiir, Bhapa en Pahni, bang dat zij geen van drieën in beweging zouden komen, dat de cesuur haar zou overvallen, voordat de Ramen van gedachten konden veranderen. Toen raapte de Tres echter al zijn moed bij elkaar en krabbelde aarzelend overeind. Zijn stem beefde net zo erg als die van Linden, toen hij zei: 'De wil van de Ranyhyn is duidelijk. Wij kunnen de Ringheer - en het Land - niet dienen, als wij niet rijden.' De paarden reageerden met een onmiskenbaar goedkeurend gehinnik. 'Geen enkele Ramen heeft dat ooit gedaan,' protesteerde Hami zwakjes.
'Geen enkele Ranyhyn,' antwoordde Mahrtiir, al met iets meer overtuiging, 'heeft ooit aangeboden er één te dragen.' Bhapa en Pahni lagen nog steeds op de grond. Net als hun mensen, waren zij verstrikt in een dilemma, waarvoor zij geen oplossing wisten. Op de achtergrond wisselde Esmer op ruwe toon commentaren uit met de oer-gruwels. 'Dan moet het maar,' zei een nieuwe stem en Linden zag dat Tres Dohn naar voren was gekomen. Zijn leeftijd en zijn littekens gaven hem een gezaghebbend voorkomen. Hij sprak niet bijzonder luid, maar zijn woorden leken dwars door de regen in de toekomst te reiken. 'Te lang zijn de Ranyhyn en hun Ramen verbannen geweest van de Vlakte van Ra. Eenmaal op deze plek aangekomen, namen wij ons voor, dat wij Klauwtand nooit meer zouden toestaan Ranyhyn te doden. Aan die belofte hebben wij ons gehouden. Maar nu heb ik toch een bang voorgevoel. Ik vrees dat wij de laatste dagen van het Land zijn ingegaan. Als wij deze kans om de Verscheurende te treffen niet aangrijpen, zullen wij voor eeuwig thuisloos zijn.' Een ogenblik lang verroerde niemand zich. Opeens bukte Mahrtiir zich, greep Pahni en Bhapa in hun kraag en trok hen overeind. 'Opstaan, Koorden,' gromde hij ongeduldig. 'Zijn wij soms angsthazen, dat wij het niet aandurven, om ons leven nieuwe inhoud te geven?' Linden mompelde binnensmonds: 'Dank u God.' Ga nu, liefste. Terwijl het nog kan. Ze wist niet hoe lang ze de druk nog kon weerstaan, die zich in haar aan het opbouwen was. Alsof Mahrtiir een trance had verbroken, leken alle Ramen hun verbijstering en ontzetting van zich af te schudden. Zij keken om zich heen,  bestudeerden de hemel, tuurden bezorgd naar het noorden. Alleen en in groepjes keerden zij terug naar het kampement. Even later was alleen Hami nog bij Linden en haar metgezellen. 'Ringheer, wij moeten nu vertrekken,' zei de Tres. Nu er eenmaal een besluit was genomen, leek zij zich bij de consequenties neer te leggen. 'Wij zijn niet opgewassen tegen deze Val.' Linden draaide zich naar haar om. 'Ga maar, Hami. Zorg goed voor jezelf. Bescherm de Ranyhyn. Ik ben dankbaar voor alles wat jullie hebben gedaan. Als ik kan kom ik terug,' zei ze, in antwoord op de bezorgde blik in Hami's ogen. 'Zo niet, kijk dan naar me uit in het Land. Ik zal jullie altijd nodig hebben.' Hami's blik verduisterde en haar keel bewoog, alsof ze nog iets wilde zeggen. In plaats daarvan maakte zij echter, zonder iets te zeggen, een diepe buiging, zoals de gewoonte was van haar volk. Vervolgens draaide zij zich om en draafde achter de andere Ramen aan. Voordat hij wegging, had Char nog een onderonsje met Mahrtiir. Linden kromp ineen, bang dat Mahrtiir de jonge Koord op een kwetsende manier zou afwijzen. Maar toen zag ze dat Char de Tres zijn wurgkoord aanbood. Wat ze ook zag was, dat Mahrtiirs'' handen waren verschroeid, bij zijn poging de leermeester te wurgen. Mahrtiir nam het wurgkoord waardig en vriendelijk in ontvangst. Hoewel zijn vingers hem veel pijn moesten bezorgen, rommelde hij even door Chars' haar: een snel gebaar van genegenheid. Toen rende de Koord achter de andere Ramen aan en wendde Mahrtiir zich tot Pahni en Bhapa en de grazende Ranyhyn. Tevreden richtte Linden zich eindelijk tot Liand. 'Linden,' begon hij, als een man in shock, 'ik...' Zij snoerde hem vriendelijk de mond. 'Bedankt, Liand. Voor alles.' Ze kon bijna niet wachten om te vertrekken. Toch nam ze nog even de tijd om eraan toe te voegen: Ik heb geboft dat ik jou ben tegengekomen. Als je liever met de Ramen mee wilt gaan, zal ik nog steeds vinden dat ik heb geboft.' Haar woorden leken zijn ongerustheid weg te nemen. 'Ben je gek?' antwoordde hij met een plotselinge grijns. 'Denk je nu echt dat ik de kans voorbij laat gaan, om de tijd te doorkruisen op de rug van een Ranyhyn? Ik ben veel te lang een eenvoudige Nederstener geweest. Hier word ik meer, dan wat ik was.' Hij lachte. 'Ik ben van plan Staf en de Meesters te laten zien, dat zij het bij het verkeerde eind hadden met hun meesterschap.' Linden knikte. Wat kon ze anders doen? Ze had al zo vaak geprobeerd hem op andere gedachten te brengen. Gehaast liep ze met grote stappen naar Hyn en riep intussen over haar schouder: 'Mahrtiir, het is de hoogste tijd! We moeten gaan.'' Haar zintuigen hadden hun eerste voorproefje van de cesuur opgevangen. Als hij niet vertraagde of afdreef, zou hij binnen niet al te lange tijd zichtbaar worden voor het blote oog. Mahrtiir kwam haar meteen helpen om op te stijgen, terwijl Bhapa en Pahni Anele naar de kleinste Ranyhyn brachten, een gespierd gevlekt dier, met opengesperde ogen en ruige spronggewrichten, dat zij Hrama noemden. Linden hoopte dat Anele niet bang zou zijn om te rijden, maar de een of andere lichamelijke interactie tussen Hrama's vitaliteit en zijn eigen Aardkracht, leek hem te kalmeren en hij protesteerde niet, toen de Koorden hem op Hrama's rug duwden. Tegen de tijd dat Hyn zich had omgedraaid naar het noorden, zaten ook Staf en Mahrtiir. De Tres keek triomfantelijk en opgewekt en was een en al gespannen verwachting. Met een onbewogen gezicht bracht Staf Hynyn naast Hyn, terwijl Bhapa Liand hielp, om op een palomino te springen, die de naam Rhohm droeg. Mahrtiir kwam aan Lindens' andere zijde staan. Toen sprongen Pahni en Bhapa op hun eigen Ranyhyn en reden achter Liand en Anele aan, om ervoor te zorgen dat niemand achterop, of zelfs verdwaald zou raken. Tegelijkertijd veranderden de oer-gruwels hun opstelling. Op handen en voeten renden zij om de ruiters heen en vormden, onder aanvoering van de leermeester, een zwarte ring om hen heen. Terwijl zij dit deden, zongen zij samen, als een soort hondenkoor. Eenmaal in positie, verruilde de leermeester zijn gloeiende mes voor een puntige ijzeren staaf, die op een scepter leek, of op een speer. Vanuit het metaal stroomde een duistere kracht om de ruiters heen en omsloot hen met vitriool. Esmer was verdwenen. Linden zocht snel de regen af, maar voelde geen spoor van hem. Kennelijk had hij de mantel van zijn macht om zich heen geslagen en was simpelweg in rook opgegaan. Zij bleef waar zij was en tuurde voor zich uit in het halfduister. Na het korte respijt van Esmers' afwezigheid, voelde ze alweer een nieuwe misselijkheid opkomen, toen de kolkende boosaardigheid van de cesuur haar naderde. Door de regendruppels heen turend, begon ze de zichtbare omtrekken van de Val te onderscheiden. De cesuur, die ze vanaf Kevins' Uitkijk had gezien, had op de aura van een migraine-aanval geleken: een misselijk makende verschijning van dansende lichtringen, die elk individueel deeltje van de realiteit in een complete chaos veranderden. Zonder haar gezondheidsbesef, zou ze waarschijnlijk hebben gedacht, dat de maalstroom in de neuronen van haar brein plaatsvond, in plaats van binnen de structuur van het bestaan. Maar deze Val zag er veel erger uit, sterker. Misschien wel vermenigvuldigd door de grote druk van Esmers' oproep, vormde hij een geraas van vervorming en waanzin tegen de grijze achtergrond van de regen. De aanblik ervan deed haar denken aan hel en verdoemenis. Laat alle hoop varen...
Hoewel zij volkomen doorweekt was, bedekte de boosaardigheid van de cesuur haar huid met een akelig gekriebel, alsof er rode mieren tussen haar kleren zaten. 'Uitverkorene?' vroeg Staf, die haar aarzeling - of haar vastberadenheid - zag. 'O, verdomme.' Met een doodsangst, die alle langdurige frustraties en metafysische rillingen te boven ging, stak Linden haar hand onder haar shirt en haalde Covenants' ring tevoorschijn. Terwijl zij het koele cirkeltje in haar vuist sloot, mompelde zij: 'Kom op, we gaan.'
Als Joan inderdaad de oorzaak was van de cesuren, zou het kunnen dat hem binnen te gaan, haar het gevoel zou geven zich in haar waanzin te storten. Maar Linden had Joans' kwellingen al eens eerder overleefd... Joan was nu sterker. In het Land kreeg het witte goud pas zijn werkelijke kracht en haar wanhoop voedde zichzelf en zwol onophoudelijk aan. Maar Linden was eveneens gegroeid. Zij werd gesterkt door de steun van haar vrienden, maar ook door het helen van de oer-gruwels. Bovendien bezat zij een witte ring. En op het moment, dat de kogels haar van haar vorige leven hadden beroofd, had zij nog niet geweten, dat de Versmader haar zoon zou ontvoeren. De leermeester hoorde haar en begreep haar. Hij begon heen en weer te lopen door het kletsnatte gras en hield zijn scepter hoog boven zijn hoofd. Onverbiddelijk duwde Linden haar hielen in Hyns' flanken. Er ging een huivering door de Ranyhyn heen, maar zij aarzelde geen moment. Toen zetten alle paarden zich in beweging en gingen ze op weg, beschermd door de magische bezwering van de oer-gruwels. Het gezang van de wezens zwol aan. Geleidelijk aan versnelden de Ranyhyn hun tred, om het ritme van de bezwering te volgen. De regen spetterde langs Lindens' capuchon in haar ogen. Nu leek de cesuur net een reusachtige zwerm horzels. De kracht ervan shockeerde haar zintuigen: in zijn razernij leek hij het hele noorden op te slokken. Ze vroeg zich niet langer af hoe Kevins' Uitkijk had kunnen instorten. Het was eigenlijk veel verbazingwekkender dat het kleinste deeltje van de levende wereld de kwaadaardigheid van de cesuur kon overleven. Anele had het overleefd. Zijn aangeboren Aardkracht had hem gered. En dat zou het opnieuw doen. Maar de rest van het gezelschap moest vertrouwen op het Duivelskwelgebroed - en op Lindens' onzekere vermogen om wilde magie te ontketenen. Met Staf en Mahrtiir aan haar zijde, greep zij Covenants' ring stevig vast en volgde de oer-gruwels in draf de maalstroom van de Val binnen. Misschien dat ze op het laatste moment Jeremiahs' naam nog schreeuwde, maar als dat zo was, had ze dat zelf niet kunnen horen. De stormaanval van de cesuur had haar al doof, stom en blind gemaakt.